
Jurisprudentie
AZ2253
Datum uitspraak2006-11-09
Datum gepubliceerd2006-11-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200600394/3
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2006-11-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200600394/3
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij uitspraak van 18 mei 2006, in zaak no. 200600394/2, heeft de Voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van verweerder van 13 december 2005 geschorst. De uitspraak is aangehecht.
Uitspraak
200600394/3.
Datum uitspraak: 9 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek van:
de gemeenteraad van Rotterdam,
verzoeker,
om opheffing of wijziging (artikel 8:87 van de Algemene wet bestuursrecht) van de bij uitspraak van 18 mei 2006, in zaak no. 200600394/2, getroffen voorlopige voorziening in het geding tussen:
1. VTM en anderen, gevestigd te Rotterdam,
2. [partij sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [partij sub 3], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij uitspraak van 18 mei 2006, in zaak no. 200600394/2, heeft de Voorzitter bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van verweerder van 13 december 2005 geschorst. De uitspraak is aangehecht.
Bij faxbericht van 20 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht deze voorlopige voorziening op te heffen of te wijzigen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 oktober 2006, waar verzoeker, vertegenwoordigd door mr. K.I. Siem, ambtenaar van de gemeente, bijgestaan door mr. H.J. Breeman en mr. R.J.G. Bäcker, beiden advocaat te Rotterdam, alsmede VTM en anderen, vertegenwoordigd door mr. K. Ulmer, advocaat te Dordrecht, en [voorzitter] van de vereniging, alsmede [partij sub 2] in persoon en [partij sub 3], vertegenwoordigd door [gemachtigde] zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.
2.3. Het plan voorziet in een bedrijventerrein met een oppervlakte van ongeveer 75 hectare en de aanleg van een natuurgebied in de Schieveense polder. In het oosten van het plangebied voorziet het plan in woningen aan de Oude Bovendijk.
2.4. In zijn uitspraak van 18 mei 2006 heeft de Voorzitter onder meer het volgende overwogen:
"Ten behoeve van de planvaststelling is onderzoek uitgevoerd naar de luchtkwaliteitsgevolgen van het plan. Blijkens dit onderzoek zal na verwezenlijking van het plan worden voldaan aan alle in het Besluit luchtkwaliteit 2005 (verder: het Blk 2005) genoemde grenswaarden, behalve aan de jaargemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide en de vierentwintig-uurgemiddelde grenswaarde voor zwevende deeltjes (PM10). Uit het onderzoek is af te leiden dat deze grenswaarden in de huidige situatie reeds worden overschreden, welke situatie na verwezenlijking van het plan zal voortduren. De verwezenlijking van het plan leidt volgens het onderzoek op enkele plaatsen ten opzichte van de autonome ontwikkeling tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Gelet hierop en gelet op het verhandelde ter zitting hieromtrent bestaat bij de Voorzitter gerede twijfel over de vraag of sprake is van een situatie waarin de concentratie als gevolg van het plan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft als bedoeld in artikel 7, derde lid, onder a, van het Blk 2005.
Ten aanzien van het voorziene bedrijventerrein overweegt de Voorzitter voorts het volgende. In het kader van de planvaststelling is onderzoek gedaan naar verkeersgevolgen van het voorziene bedrijventerrein. Het plan voorziet in een hoofdontsluiting van het bedrijventerrein op de Doenkade. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is aannemelijk geworden dat de Doenkade in de huidige situatie onvoldoende capaciteit heeft het extra verkeer ten gevolge van het bedrijventerrein af te wikkelen en dat de Doenkade om die reden zal moeten worden verbreed. In dat verband heeft het gemeentebestuur gesteld dat de Doenkade een 2x2 baansweg zal worden. De stukken en het verhandelde ter zitting hebben, mede gelet op de ruimte die op de plankaart voor de Doenkade is opgenomen, bij de Voorzitter twijfel laten bestaan over het antwoord op de vraag of het plan voorziet in een toereikende afwikkeling van verkeer ten gevolge van het bedrijventerrein. De Voorzitter acht daarbij mede van belang dat ter zitting aannemelijk is gemaakt dat op de Doenkade ook in de huidige situatie vaak sprake is van een overbelaste verkeerssituatie. Gelet op het voorgaande acht de Voorzitter nader onderzoek nodig, waartoe de voorlopige voorzieningenprocedure zich niet leent.
In verband met het voorgaande ziet de Voorzitter, gelet op de onomkeerbare gevolgen die kunnen ontstaan als gevolg van de inwerkingtreding van het plan, reeds hierom aanleiding het verzoek toe te wijzen en de hierna vermelde voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter betrekt daarbij de uitdrukkelijke stelling van verweerder dat alle bestemmingen die in het plan zijn opgenomen in onderlinge samenhang moeten worden bezien."
2.5. In het verzoek om opheffing van de voorlopige voorziening voert verzoeker aan dat uit de onderzoeksrapporten "Natuur- en businesspark Schieveen, luchtkwaliteitsonderzoek 2006", opgesteld door het Ingenieursbureau van de gemeente Rotterdam en gedateerd 7 september 2006 en "Aanvullend onderzoek luchtkwaliteit Schieveen", opgesteld door Wageningen UR en gedateerd 7 september 2006 blijkt dat de verwezenlijking van het plan niet leidt tot een toename van de overschrijding van grenswaarden uit het Blk 2005 en sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 7, derde lid, onder a, van het Blk 2005.
Verzoeker voert voorts aan dat uit de onderzoeksrapporten "Actualisatie verkeersberekeningen Schieveen, uitgangspunten en verkeerscijfers ten behoeve van luchtkwaliteit", opgesteld door de gemeente Rotterdam en gedateerd 6 september 2006 en "Bestemmingsplan Schieveen, actualisatie verkeersberekeningen, stand van zaken uitbreiding wegennet", opgesteld door de gemeente Rotterdam en gedateerd 6 september 2006 blijkt dat het verkeer ten gevolge van het plan op afdoende wijze kan worden afgewikkeld.
Gelet op het voorgaande en gelet op de grote belangen die met de uitvoering van het plan zijn gediend, verzoekt hij om opheffing van de getroffen voorlopige voorziening.
2.6. De voormelde onderzoeken dateren van na het bestreden besluit. Appellanten VTM en anderen en [partij sub 2] hebben de uitgangspunten en uitkomsten van de onderzoeken gemotiveerd betwist. Mede gelet hierop overweegt de Voorzitter dat deze onderzoeken de in de uitspraak van 18 mei 2006, zaak no 200600394/2, geuite twijfels ten aanzien van de vraag of sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 7, derde lid, onder a, van het Blk 2005 en de vraag of het plan voorziet in een toereikende afwikkeling van verkeer ten gevolge van het bedrijventerrein niet zonder nader onderzoek kunnen wegnemen. De onderhavige procedure leent zich evenwel niet voor een dergelijk onderzoek. De Voorzitter merkt daarbij op dat aan de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak is gevraagd een deskundigenbericht uit te brengen.
Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter geen aanleiding het verzoek om opheffing van de voorlopige voorziening toe te wijzen.
2.7. Het verzoek dient te worden afgewezen.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. C. Taal, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Taal
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2006
325-481.