Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ2251

Datum uitspraak2006-11-15
Datum gepubliceerd2006-11-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200601001/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 19 mei 2005 heeft de gemeenteraad van Apeldoorn, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 mei 2005, het bestemmingsplan "3e partiele herziening van het bestemmingsplan Bedrijfsterrein Apeldoorn-Noord" (hierna: het plan) vastgesteld.


Uitspraak

200601001/1. Datum uitspraak: 15 november 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Eurocommerce Projectontwikkeling B.V." gevestigd te Deventer, appellante, en het college van gedeputeerde staten van Gelderland, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 19 mei 2005 heeft de gemeenteraad van Apeldoorn, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 mei 2005, het bestemmingsplan "3e partiele herziening van het bestemmingsplan Bedrijfsterrein Apeldoorn-Noord" (hierna: het plan) vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 6 december 2005, kenmerk 2005-003712, beslist over de goedkeuring van het plan. Tegen dit besluit hebben de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Eurocommerce Projectontwikkeling B.V." en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Eurocommerce Robex Groep B.V." bij brief van 3 februari 2006, bij de Raad van State per fax ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 3 maart 2006. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend. Voor afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van de gemeenteraad van Apeldoorn. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 september 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. C.M. Saris, advocaat te Amsterdam, en verweerder, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Apeldoorn, vertegenwoordigd door mr. W.L. Weskamp. Ter zitting heeft mr. C.M. Saris het beroep van "Eurocommerce Robex Groep B.V." ingetrokken. 2.    Overwegingen Overgangsrecht 2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft. Toetsingskader 2.2.    Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht. De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast. Het plan 2.3.    Het plan voorziet in een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan "Bedrijfsterrein Apeldoorn-Noord" (hierna: het moederplan) teneinde in hoofdzaak twee reeds bestaande kantoren van een kantoorbestemming te voorzien. Het standpunt van appellante 2.4.    Appellante stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Appellante voert hiertoe aan dat het plan in strijd is met de rechtszekerheid. Volgens appellante bestaat onduidelijkheid ten aanzien van de reikwijdte van de herziening. Appellante stelt in dat kader dat uit de bij het plan behorende plankaart niet blijkt dat de herziening betrekking heeft op het gehele moederplan. Voorts stelt appellante dat in het raadsbesluit wordt verwezen naar plankaart nr 213312 d.d. mei 2004, terwijl in de staat van wijzigingen wordt verwezen naar plankaart nr 21331 d.d. juni 2003.    Ten aanzien van de aanduiding "grens van het plan" voert appellante aan dat de herziening te beperkt is; de aan de percelen met de gebouwen "La Tour" en het waterschapsgebouw middels een op de plankaart opgenomen aanduiding "K (kantoren toegestaan)" toegekende kantoorbestemming, zou ook aan andere percelen van het bedrijventerrein moeten worden toegekend, waaronder in ieder geval het perceel waarop het gebouw "Beau Rivage" wordt gerealiseerd. Appellante is van mening dat het Rijksbeleid, provinciaal beleid en gemeentelijk beleid aan de ontwikkeling van meer kantoorlocaties op het bedrijventerrein niet in de weg staan.    Ten aanzien van de artikelen 1 en 5, eerste lid, sub a van de bij de herziening behorende planvoorschriften stelt appellante dat ten onrechte het begrip "industriële kantoren" is geschrapt nu daarmee binnen de bestemming "Bedrijfsgebied" de industriële kantoorfunctie is komen te vervallen. Appellante stelt in dat kader dat de bedrijfsbelangen van appellante bij het wegbestemmen van de industriële kantoorfunctie niet zijn meegewogen en dat het bestreden besluit in zoverre in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. Appellante stelt in dat kader voorts dat de kennisgeving inzake de vaststelling en de goedkeuring van het plan ten onrechte niet vermeldt dat de industriële kantoorbestemming binnen het gehele bedrijventerrein Apeldoorn-Noord wordt wegbestemd. Het standpunt van verweerder 2.5.    Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het plan goedgekeurd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het beperken van zelfstandige kantoren in het plan tot twee al bestaande kantoren niet strijdig is met het provinciaal beleid en dat het provinciaal beleid ruimte laat voor een afgewogen oordeel door het gemeentebestuur hieromtrent. Vaststelling van de feiten 2.6.    Ingevolge artikel 5, eerste lid, sub a, van de voorschriften behorende bij het moederplan zijn de op de plankaart voor "Bedrijfsgebied" aangewezen gronden bestemd voor bedrijven, niet zijnde detailhandelbedrijven, in de categorieën 1, 2 en 3 van de bij deze voorschriften behorende bedrijvenlijst, de politiedienst, waar dit op de kaart staat aangegeven en industriële kantoren, met daarbij behorende gebouwen (waaronder niet begrepen een dienstwoning), andere bouwwerken, wegen en terreinen. 2.7.    Ingevolge artikel 5, derde lid, sub f, van de voorschriften behorende bij het moederplan zijn binnen de bestemming "Bedrijfsgebied", de gronden met de nadere aanduiding "i (industriële kantoren)" tevens bestemd voor de bouw van industriële kantoren, waarvan de bruto vloeroppervlakte niet meer mag bedragen dan 70 % van de gezamenlijke brutovloeroppervlakte van het totale bedrijf.    De gemeenteraad stelt zich mede onder verwijzing naar de toelichting op het moederplan op het standpunt dat onder het moederplan binnen de bestemming "Bedrijfsgebied" alleen ter plaatse van de nadere aanduiding "i (industriële kantoren)" de gronden tevens zijn bestemd ten behoeve van industriële kantoren. 2.8.    Op de plankaart behorende bij het moederplan hebben uitsluitend de gronden ter plaatse van het gebouw "La Tour" en het waterschapsgebouw de aanduiding "i (industriële kantoren)". 2.9.    Blijkens de toelichting op het voorliggende plan is aanpassing van het plan noodzakelijk omdat, voorzover thans van belang, de constructie, waarbij industriële kantoren uit maximaal 70 % kantoor en minimaal 30 % uit bedrijfsruimte dient te bestaan een verwrongen constructie is die niet goed uitvoerbaar, noch goed handhaafbaar is. 2.10.    Uit de toelichting op het voorliggende plan blijkt voorts dat het niet de bedoeling is geweest dat er buiten de twee aanduidingen zelfstandige of industriële kantoren worden gerealiseerd. 2.11.    Op de plankaart behorende bij het voorliggende plan is de aanduiding "i (industriële kantoren)" omgezet in een aanduiding "K (kantoren toegestaan)". Volgens de staat van wijzigingen bij het plan wordt artikel 5, eerste lid, sub a, van de voorschriften behorende bij het moederplan, voor zover als cursief en vet aangegeven, gewijzigd als volgt: "de op de plankaart voor bedrijfsgebied aangewezen gronden zijn bestemd voor: - bedrijven, niet zijnde detailhandelbedrijven, in de categorieën 1,2, en 3 van de bij deze voorschriften behorende bedrijvenlijst, met dien verstande dat (…); - de politiedienst; waar dit op de kaart staat aangegeven; - kantoordoeleinden en zakelijke dienstverlening waar dit op de kaart met de aanduiding "kantoren toegestaan" staat aangegeven; - een kinderdagverblijf waar dit op de kaart staat aangegeven, met daarbij behorende gebouwen waaronder niet begrepen een dienstwoning, andere bouwwerken, wegen en terreinen."    Volgens de staat van wijzigingen bij het plan wordt in artikel 1, sub v van de voorschriften behorende bij het moederplan de begripsomschrijving "industriële kantoren" vervangen door de begripsomschrijving voor "kantoor". Daarnaast is in artikel 1, sub w een begripsomschrijving voor "zakelijke dienstverlening" opgenomen. Artikel 5, derde lid, sub f van de voorschriften behorende bij het moederplan vervalt, aldus de staat van wijzigingen. 2.12.    De Nota Ruimte is op 28 februari 2006 in werking getreden. Dat is na het bestreden besluit. De nota kan geen rol spelen bij de behandeling van deze zaak. 2.13.    Ingevolge het Streekplan Gelderland 2005 is voor kantoren het bundelings- en knopenbeleid in bestaand bebouwd gebied en stedelijke uitbreidingen bepalend voor nieuwe ontwikkelingen. Van belang daarbij is tevens dat de aard, de schaal en het mobiliteitsprofiel van de kantoorontwikkeling passen bij de desbetreffende locatie. Nieuwe kantoren dienen zoveel mogelijk te worden ontwikkeld op/nabij hoogwaardige OV-verbindingen. 2.14.    De gemeenteraad heeft zich ten aanzien van de zienswijze van appellante om het bedrijventerrein verder open te stellen voor zelfstandige kantoren, onder meer op het standpunt gesteld dat de openbaar vervoervoorzieningen hiervoor te kort schieten en dat er voor zelfstandige kantoren meer geschikte locaties aanwezig zijn respectievelijk worden ontwikkeld. Het oordeel van de Afdeling 2.15.    De Afdeling overweegt dat uit de staat van wijzigingen behorende bij de partiële herziening blijkt dat de herziening mede betrekking heeft op een deel van de voorschriften van het moederplan. De Afdeling overweegt in dat kader dat indien door middel van een partiële herziening voorschriften van het moederplan worden gewijzigd, dat niet noodzakelijkerwijs gepaard dient te gaan met een kaart waaruit blijkt dat meer onderdelen van het moederplan zijn betrokken. Anders dan appellante stelt, kan de herziening van een planvoorschrift los staan van de herziening van de plankaart. 2.16.    Ter zitting is van de zijde van het gemeentebestuur gesteld dat in de staat van wijzigingen abusievelijk is verwezen naar de plankaart met nr. 21331 d.d. juni 2003. Volgens het gemeentebestuur is de plankaart met nr. 213312 d.d. mei 2004 aan verweerder voorgelegd, hetgeen ter zitting door verweerder is bevestigd. 2.17.    Niet gesteld of gebleken is dat de onder 2.16 genoemde plankaarten inhoudelijk van elkaar verschillen. 2.18.    De Afdeling stelt vast dat ingevolge artikel 5, eerste lid, sub a van de voorschriften behorende bij het moederplan, gelezen in samenhang met artikel 5, derde lid, sub f van de planvoorschriften behorende bij het moederplan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "i (industriële kantoren)" industriële kantoren mochten worden opgericht. Voor zover appellante uit correspondentie tussen de gemeente Apeldoorn en verweerder meent af te leiden dat onder het moederplan de vestiging van industriële kantoren op alle gronden met de bestemming "Bedrijfsgebied" mogelijk was, overweegt de Afdeling dat aan deze correspondentie, daargelaten de inhoud ervan, geen doorslaggevende betekenis toekomt. De stelling van appellante dat door het schrappen in het voorliggende plan van het begrip "industriële kantoren" in de artikelen 1 en 5, eerste lid, sub a van de planvoorschriften, binnen de bestemming "Bedrijfsgebied" de industriële kantoorfunctie is wegbestemd en dat dit ten onrechte niet in de kennisgeving inzake de vaststelling en de goedkeuring van het plan is vermeld, mist derhalve feitelijke grondslag en behoeft geen verdere bespreking. 2.19.    Gelet op de systematiek van de Wet op de Ruimtelijke Ordening komt de gemeenteraad in beginsel een grote mate van beleidsvrijheid toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze vrijheid strekt echter niet zo ver dat de gemeenteraad een begrenzing kan vaststellen die in strijd met een goede ruimtelijke ordening moet worden geoordeeld of anderszins in strijd is met het recht. 2.20.    Vast staat dat het beperken van de aanduiding "K (kantoren toegestaan)" tot uitsluitend de twee al bestaande kantoren met de aanduiding "i (industriële kantoren)" ingevolge het moederplan - en als zodanig in gebruik zijnde kantoren - niet in strijd is met het gemeentelijk noch met het provinciaal beleid. 2.21.    Gelet op het vorenstaande en mede gelet op de motivering van verweerder, is de Afdeling van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de aanduiding "grens van het plan" niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. 2.22.    Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en/of het recht. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan. Het beroep is ongegrond. Proceskostenveroordeling 2.23.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en mr. A. Kosto en mr. J.R. Schaafsma, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat. w.g. Bartel      w.g. Van Onselen Voorzitter      ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2006 178-525.