
Jurisprudentie
AZ2245
Datum uitspraak2006-11-15
Datum gepubliceerd2006-11-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200601569/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200601569/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluiten van 16 september 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nieuwegein (hierna: het college) geweigerd appellanten vrijstelling van de bepalingen van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Doorslag" (hierna: het bestemmingsplan) en vergunning te verlenen voor het gedeeltelijk dichtbouwen van de onderdoorgangen op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] te Nieuwegein.
Uitspraak
200601569/1.
Datum uitspraak: 15 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaak nos. SBR 04/3144 EN 04/3145 van de rechtbank Utrecht van 10 januari 2006 in het geding tussen:
appellanten
en
het college van burgemeester en wethouders van Nieuwegein.
1. Procesverloop
Bij besluiten van 16 september 2003 heeft het college van burgemeester en wethouders van Nieuwegein (hierna: het college) geweigerd appellanten vrijstelling van de bepalingen van het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Doorslag" (hierna: het bestemmingsplan) en vergunning te verlenen voor het gedeeltelijk dichtbouwen van de onderdoorgangen op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] te Nieuwegein.
Bij besluiten van 19 oktober 2004 heeft het college de daartegen door appellanten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 januari 2006, verzonden op 16 januari 2006, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 24 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 26 maart 2006. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 15 mei 2006 heeft het college van antwoord gediend.
Bij brief van 18 mei 2006 heeft [partij], die in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen een reactie ingediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 oktober 2006, waar [gemachtigde] in persoon, bijgestaan door mr. F. van der Brug, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door M. van Rijbroek, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord [partij], die buiten bezwaren van de andere partijen ter zitting nadere stukken heeft overgelegd.
2. Overwegingen
2.1. [appellant A] en [appellant B] hebben de woning [locatie 1] in eigendom verkregen van [appellant C]. Gelet op de betrokken belangen kunnen zij in de hoedanigheid van rechtsopvolgers onder bijzondere titel in hun hoger beroep worden ontvangen. Het hoger beroep voor zover ingesteld door [appellant C] is ter zitting ingetrokken.
2.2. De bouwplannen voorzien in het gedeeltelijk dichtbouwen van de onderdoorgangen op de percelen [locatie 1] en [locatie 2] te Nieuwegein ten behoeve van het gebruik als berging.
2.3. Niet in geschil is dat de bouwplannen in strijd zijn met het bestemmingsplan.
2.4. Het college heeft geweigerd vrijstelling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) te verlenen.
2.5. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het volgen van een vrijstellingsprocedure als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO enkel een formaliteit is. Zij voeren daartoe aan dat reeds ter gelegenheid van de beoordeling door het college van het verzoek van appellanten om de grond, waarop de bergingen zijn gerealiseerd, te mogen aankopen een uitgebreide planologische en stedenbouwkundige toetsing heeft plaatsgevonden, waarbij ook de bezwaren van omwonenden zijn gewogen en beoordeeld. Dat het college heeft geweigerd vrijstelling te verlenen, is het gevolg van ongeoorloofde interventie door de gemeenteraad, aldus appellanten.
2.5.1. Dit betoog faalt. De vrijstellingsprocedure als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de WRO is een procedure met een eigen toetsingskader. In de WRO noch anderszins zijn aanknopingspunten te vinden voor het oordeel dat het college gebonden is aan een oordeel in het kader van de gronduitgifte, wat daar overigens ook van zij. Bovendien is destijds door het college besloten tot gronduitgifte onder de voorwaarde dat een onherroepelijke bouwvergunning zou worden verleend.
De Afdeling is van oordeel dat niet is gebleken van een ongeoorloofde interventie door de gemeenteraad in de besluitvorming. Het college, zijnde het daartoe bevoegde bestuursorgaan, heeft het bestreden besluit genomen. Het stond het college vrij bij de besluitvorming het standpunt van de gemeenteraad in aanmerking te nemen. De rechtbank is tot dezelfde conclusies gekomen.
2.6. Appellanten betogen verder dat de rechtbank heeft miskend dat vrijstelling en bouwvergunning niet in redelijkheid konden worden geweigerd. Zij voeren daartoe aan dat het college een te grote betekenis heeft toegekend aan het behoud van de open onderdoorgangen. Appellanten wijzen erop dat de onderdoorgangen, die het college vanwege de specifieke functie daarvan voor de onder speciale architectuur gebouwde woningen open wenst te houden, reeds door middel van erfafscheidingen en begroeiing zijn afgesloten.
2.6.1. Dit betoog faalt. Gelet op het bijzondere karakter van de woonwijk zoals dit uit de stukken blijkt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college het dichtbouwen van de onderdoorgangen op de percelen uit een stedenbouwkundig oogpunt ongewenst heeft kunnen achten. De omstandigheid dat de onderdoorgangen niet langer worden gebruikt ten behoeve van verkeersdoeleinden, waarvoor zij volgens appellanten zijn bedoeld, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Daarnaast kan de omstandigheid dat de openheid van de woonwijk al is en verder kan worden aangetast door het realiseren van begroeiing of vergunningvrije bouwwerken zoals schuttingen, niet leiden tot het oordeel dat het college niet in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen weigeren voor vergunningsplichtige bouwwerken. De bergingen hebben een meer permanent karakter.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.
w.g. Slump w.g. Van Heusden
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 november 2006
163-530.