Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ2241

Datum uitspraak2006-11-08
Datum gepubliceerd2006-11-15
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200607173/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 8 augustus 2006 heeft verweerder aan [vergunninghoudster] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het veranderen van een inrichting voor het winnen, scheiden, op- en overslaan, drogen en zeven van zand en grond op het adres [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 17 augustus 2006 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200607173/1. Datum uitspraak: 8 november 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: [verzoeker], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Groningen, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 8 augustus 2006 heeft verweerder aan [vergunninghoudster] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het veranderen van een inrichting voor het winnen, scheiden, op- en overslaan, drogen en zeven van zand en grond op het adres [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 17 augustus 2006 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 27 september 2006, na doorzending als beroepschrift door verweerder bij de Raad van State ingekomen op 6 oktober 2006, beroep ingesteld. Bij brief van 27 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op 29 september 2006, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 30 oktober 2006, waar verzoeker in persoon, bijgestaan door mr. J.W. Brouwer, advocaat te Assen, en verweerder, vertegenwoordigd door H. Dijkstra en ing. H. Kielstra, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2.    Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht. 2.2.1.    Verzoeker heeft geen zienswijzen naar voren gebracht tegen het ontwerp van het besluit. Hij betoogt dat dit hem redelijkerwijs niet kan worden verweten, omdat hem ten onrechte geen kennisgeving van het ontwerpbesluit is toegezonden en omdat hij wegens vakantie geen kennis heeft kunnen nemen van de publicatie in het Streekblad. 2.2.2.    Uit de stukken blijkt dat in het Streekblad van 21 juni 2006 kennis is gegeven van het ontwerpbesluit. Voorts heeft het ontwerpbesluit vanaf 22 juni 2006 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Hiermee is voldaan aan de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht opgenomen eisen voor de terinzagelegging en kennisgeving van het ontwerpbesluit.    Verweerder heeft daarnaast, in overeenstemming met zijn beleid dienaangaande, niet op naam gestelde kennisgevingen gezonden aan de gebruikers van gebouwde eigendommen in de directe omgeving van de inrichting. Verzoeker is eigenaar van een perceel dat grenst aan het terrein van de inrichting. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is de Voorzitter van oordeel dat verweerder het perceel van verzoeker terecht niet heeft aangemerkt als gebouwd eigendom. De toepassing door verweerder van het beleid om gebruikers van gebouwde eigendommen in de directe omgeving van de inrichting een niet op naam gestelde kennisgeving van het ontwerpbesluit toe te zenden, bracht dan ook geen verplichting mee om verzoeker eveneens een dergelijke kennisgeving te doen toekomen.    De door verzoeker gestelde omstandigheid dat hij wegens vakantie geen kennis heeft kunnen nemen van de publicatie van het ontwerpbesluit in het Streekblad kan evenmin een grond opleveren om het niet indienen van zienswijzen door verzoeker verschoonbaar te achten.    Gezien het voorgaande gaat de Voorzitter er voorshands van uit dat het beroep in de bodemprocedure niet-ontvankelijk zal worden verklaard, omdat verzoeker redelijkerwijs kan worden verweten geen zienswijzen tegen het ontwerpbesluit naar voren te hebben gebracht. 2.3.    Gelet hierop ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen. 2.4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat. w.g. Brink     w.g. Oudenaller Voorzitter     ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 8 november 2006 179-483.