Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ2237

Datum uitspraak2006-11-10
Datum gepubliceerd2006-11-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/4539 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

WAO-schatting.


Uitspraak

04/4539 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle van 16 juli 2004, 04/259 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 10 november 2006 I. PROCESVERLOOP Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2006. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.F. de Roy van Zuydewijn. II. OVERWEGINGEN Appellante is op 23 september 2002 uitgevallen voor haar werk als rij-instructrice voor 20 uur in de week ten gevolge van whiplashklachten na een auto-ongeval. Bij besluit van 3 oktober 2003 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat zij met ingang van 22 september 2003 geen recht heeft op een uitkering krachtens de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), daar zij minder dan 15% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar tegen dit besluit is bij besluit van 18 februari 2004 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellante op de datum in geding weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat appellante met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. De rechtbank heeft in de in het dossier aanwezige medische gegevens voldoende aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat door het Uwv ten aanzien van appellante een juist medisch oordeel ten aanzien van het verrichten van arbeid is aangenomen. De van de zijde van appellante in bezwaar en beroep, en thans wederom in hoger beroep, aangevoerde grieven betreffen de medische grondslag van het bestreden besluit. Appellante is de mening toegedaan dat de gevolgen van de whiplash, welke zich ondermeer uiten in concentratieproblemen, niet tegen fel licht kunnen en moeiheidsklachten, door de verzekeringsartsen zijn onderschat en dat zij niet in staat is tot het vervullen van de voor haar geselecteerde functies. Anders dan appellante is de Raad met de rechtbank van oordeel dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van de zijde van het Uwv. De Raad kan de rechtbank volgen wat deze dienaangaande overwogen heeft en voegt daaraan toe dat ook van hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor de aanname dat appellante in objectief-medische zin ernstiger beperkingen uit hoofde van ziekte of gebreken had dan die welke het Uwv bij zijn besluitvorming reeds tot uitgangspunt heeft genomen. Op grond van het bovenstaande moet worden vastgesteld dat appellantes medische beperkingen niet zijn onderschat. Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid bestaat evenmin grond om ervan uit te gaan dat de aan appellantes voorgehouden functies voor haar in medisch opzicht niet geschikt zouden zijn. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus gegeven door J.W. Schuttel als voorzitter in tegenwoordigheid van T.R.H. van Roekel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 november 2006. (get.) J.W. Schuttel. (get.) T.R.H. van Roekel. GG161006