
Jurisprudentie
AZ2236
Datum uitspraak2006-11-10
Datum gepubliceerd2006-11-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/3903 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-15
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/3903 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
WAO-schatting.
Uitspraak
04/3903 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 7 juni 2004, 03/5381 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 november 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.B.B. Beelaard, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2006. Appellant is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.W.G. Determan.
II. OVERWEGINGEN
Bij primair besluit van 4 oktober 2000 heeft het Uwv geweigerd aan appellant met ingang van 4 september 2000 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheids verzekering (WAO) toe te kennen op grond dat appellant per die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO.
Bij besluit van 13 december 2002 heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar gegrond verklaard en aan appellant een WAO-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
Bij uitspraak van 19 september 2003 heeft de rechtbank ’s-Gravenhage het tegen het besluit van 13 december 2002 ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van appellant.
De rechtbank heeft zich in die uitspraak met de medische grondslag van de schatting kunnen verenigen, maar achtte het niet aanvaardbaar dat de markeringen bij de voorgehouden functies enkel door de arbeidsdeskundige en de bezwaararbeidsdeskundige beoordeeld waren zonder voorafgaand overleg met de verzekeringsarts of de bezwaarverzekeringsarts.
Het Uwv heeft in die uitspraak berust en heeft, na een nader onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts, bij besluit van 12 november 2003 andermaal beslist op het bezwaar tegen het primaire besluit en beslist om appellant onveranderd voor 15 tot 25% arbeidsongeschikt te beschouwen.
De rechtbank ’s-Gravenhage heeft bij de in rubriek I vermelde uitspraak het ingestelde beroep tegen het besluit van 12 november 2003 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft in de eerste plaats, voor zover appellant heeft betoogd dat het Uwv zijn medische beperkingen heeft onderschat, verwezen naar haar uitspraak van
19 september 2003, waarin zij reeds heeft geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat het Uwv van onjuiste medische beperkingen is uitgegaan
Voorts is de rechtbank van oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van
14 oktober 2003 afdoende gemotiveerd heeft waarom appellant, ondanks de markeringen, geschikt is te achten voor de geduide functies.
De rechtbank heeft overwogen dat aan de gebruikte functies een zodanige verdiencapaciteit kan worden ontleend dat de mate van arbeidsongeschiktheid uitkomt in de klasse 15 tot 25%.
Naar aanleiding van hetgeen van de zijde van appellant in hoger beroep naar voren is gebracht overweegt de Raad in de eerste plaats dat de rechtbank in de aangevallen uitspraak - zoals de Raad deze begrijpt - met juistheid heeft geoordeeld dat de medische grondslag van de onderhavige schatting in dit geding niet meer aan de orde kan komen, nu daarover reeds een rechterlijk gewijsde - de hiervoor vermelde uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 19 september 2003 - voorligt. Destijds in die uitspraak van 19 september 2003 heeft de rechtbank immers al expliciet doen blijken van het oordeel dat de medische beperkingen van appellant juist zijn vastgesteld, terwijl van de zijde van appellant tegen die uitspraak geen hoger beroep is ingesteld.
Het Uwv heeft ter uitvoering van deze uitspraak door de bezwaarverzekeringsarts een rapport laten opstellen over de toelaatbaarheid van de markeringen bij de geduide functies.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de signaleringen - ook die bij de functie metaalpersbediende op het vlak van het gebruik van een koptelefoon - nu afdoende toegelicht zijn en dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies terecht als medisch passend voor appellant zijn aangemerkt.
Van de zijde van appellant is de grief ingebracht dat de voorgehouden functies alle een actualiserings datum van na de datum in geding kennen en om die reden niet voorgehouden hadden mogen worden.
De Raad kan appellant hierin niet volgen nu de arbeidsmogelijkhedenlijst van
13 september 2000, welke gebruikt is voor het oorspronkelijke primaire besluit, 5 identieke functies kent als de latere uitdraai, waardoor afdoende aangetoond is dat op de datum in geding, 4 september 2000, de functies actueel waren en in staat de schatting te dragen.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.R.H. van Roekel als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 november 2006.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) T.R.H. van Roekel.
GG161006