
Jurisprudentie
AZ2135
Datum uitspraak2006-11-14
Datum gepubliceerd2006-11-14
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/437510-05
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-14
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/437510-05
Statusgepubliceerd
Indicatie
De medeverdachte had al ruim een jaar met een aantal jongens uit die buurt, die haar uitscholden als zij met haar hond(en) door de buurt liep, problemen. Op een dag is de situatie geëscaleerd. Verdachte is samen met zijn mededader, die haar hond, een Rottweiler, bij zich had, achter één van de jongens aangegaan toen die de medeverdachte weer uitschold. Om hem te pakken te krijgen heeft de medeverdachte de hond op hem af gestuurd.
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/437510-05
Datum uitspraak: 14 november 2006
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, zevende meervoudige strafkamer A, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het [adres]
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 november 2006.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen
…
3. Waardering van het bewijs
3.1. De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie - het onder 1 en 3 telastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt ter zake van feit 1 dat niet vast is komen te staan dat verdachte het opzet had om de slachtoffers zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Ook acht de rechtbank niet bewezen dat hij daartoe het voorwaardelijk opzet had door de hond op de slachtoffers af te sturen, aangezien niet vast is komen te staan dat de aanmerkelijke kans aanwezig is geweest dat de hond zou doorbijten waardoor er zwaar lichamelijk letsel bij de slachtoffers zou kunnen ontstaan. Nu er geen sprake is van een poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel, dient verdachte van onderhavig feit te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 telastegelegde overweegt de rechtbank dat verdachte en zijn mededader weliswaar afgesproken hebben om samen het [ slachtoffer1] te pakken, niet is komen vast te staan dat zij ook gezamenlijk het voornemen hadden om daarbij zonodig de hond op het slachtoffer af te sturen en de hond te laten bijten. De rechtbank is van oordeel dat het feit tezamen en in vereniging is begaan, maar niet met voorbedachte rade.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte het onder 3 telastegelegde feit heeft gepleegd nu niet vast is komen te staan dat verdachte en zijn medeverdachte gezamenlijk het voornemen hadden de hond tegen de slachtoffers aan te hitsen. Daar komt bij dat de verantwoordelijkheid voor de hond bij de medeverdachte lag.
Ten aanzien van het onder 4 telastegelegde acht de rechtbank niet bewezen dat het feit tezamen en in vereniging is gepleegd nu verdachte de handeling feitelijk zelf heeft verricht omdat hij volgens zijn zeggen “door het lint ging”. Aangezien overigens niet is gebleken dat zijn medeverdachte enig opzet op het vernielen van de ramen had, kan slechts verdachte hiervoor verantwoordelijk worden gehouden.
3.2. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 2 telastegelegde:
op 25 september 2005 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk mishandelend, een hond, een Rottweiler, heeft afgestuurd op [slachtoffer1] en [slachtoffer2] waarna voornoemde hond in het lichaam van voornoemde [slachtoffer1] en [slachtoffer2] heeft gebeten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer1] en [slachtoffer2] enig lichamelijk letsel hebben bekomen en pijn hebben ondervonden;
ten aanzien van het onder 4 telastegelegde:
op 25 september 2005 te Amsterdam, opzettelijk en wederrechtelijk twee ramen van [adres], toebehorende aan [slachtoffer2] en [persoon1], heeft vernield door voornoemde ramen in te slaan.
ten aanzien van het onder 5 telastegelegde:
op 25 september 2005 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer2], tegen het hoofd en het lichaam heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;.
ten aanzien van het onder 6 telastegelegde:
op 25 september 2005 te Amsterdam wapens van categorie III, te weten 2 werpmessen en munitie van categorie II, te weten een hagelpatroon, voorhanden heeft gehad;
ten aanzien van het onder 7 telastegelegde:
op 25 september 2005 te Amsterdam wapens van categorie I onder 7, te weten drie messen met een lemmet langer dan 9 cm en voorzien van een stootplaat, zijnde voorwerpen vermeld in de Regeling Wapens en Munitie, voorhanden heeft gehad.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
4. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
De verdediging heeft met betrekking tot feit 5 een beroep gedaan op noodweer nu de buurtbewoner met een stoel in zijn handen stond. Naar het oordeel van de rechtbank is hier sprake van culpa in causa. Door het inslaan van de ramen heeft verdachte zelf de confrontatie met de buurtbewoner opgezocht en is een beroep op noodweer in een dergelijke situatie niet van toepassing.
De rechtbank verwerpt derhalve dit verweer
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 tot en met 7 bewezengeachte feiten zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 200 uren met aftrek voorarrest, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 100 dagen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De medeverdachte had al ruim een jaar met een aantal jongens uit die buurt, die haar uitscholden voor kankerhoer, slet en trut als zij met haar hond(en) door de buurt liep, problemen. Op de bewuste dag is de situatie geëscaleerd. Verdachte is samen met zijn mededader, die haar hond, een Rottweiler, bij zich had, achter één van de jongens aangegaan toen die de medeverdachte weer uitschold voor kankerhoer. Om hem te pakken te krijgen heeft de medeverdachte de hond op hem af gestuurd. Toen het slachtoffer door het raam een woning van buurtbewoners die aan deze problemen part noch deel hadden, in vluchtte, heeft verdachte de ramen van die woning ingeslagen.Vervolgens zijn zowel verdachte als de medeverdachte in gevecht geraakt met de bewoner van die woning waarbij verdachte de buurtbewoner heeft geslagen en de medeverdachte de hond tegen hem heeft aangehitst en hem heeft geschopt.
De rechtbank heeft tot op zekere hoogte begrip voor het handelen van verdachte en zijn mededader nu gebleken is dat met name de medeverdachte al geruime tijd werd lastig gevallen op een manier die zij niet hoefde te dulden, maar waartegen de overheid haar gedurende die periode geen adequate bescherming heeft geboden.
Daar tegenover staat dat deze vorm van eigen richting desalniettemin ongewenst is. Dit komt alleen al tot uiting door het risico wat verdachte en zijn mededader hebben genomen nu een onschuldige buurtbewoner ook het slachtoffer is geworden van het handelen van verdachte en zijn mededader.
De rechtbank heeft kennis genomen van het Uittreksel Justitiële documentatie d.d. 27 september 2005 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf met voornoemde omstandigheden rekening gehouden. Om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan soortgelijke feiten, wordt een taakstraf in voorwaardelijke vorm opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op bovenstaande alsmede het feit dat verdachte ten aanzien van het onder 1 en 3 telastegelegde wordt vrijgesproken, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Onttrekking aan het verkeer
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de nummers 3, 4, 5, 7, 9, 10, 11 en 12 van de als bijlage aan dit vonnis gehechte kopie van de beslaglijst, dienen onttrokken te worden aan het verkeer en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen het onder 6 en 7 bewezen geachte is begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten nummer 1, 2, 6 en 8 van de als bijlage aan dit vonnis gehechte kopie van de beslaglijst, dat aan verdachte toebehoort, dient onttrokken te worden aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien dit voorwerp is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl dit voorwerp kan dienen tot het begaan van soortgelijke feiten en het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer1]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1], niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. De rechtbank heeft ambtshalve vastgesteld dat de reële mogelijkheid bestaat dat er sprake is van eigen schuld van het slachtoffer aan de door hem geleden schade. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer2]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat een deel van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2], van zo eenvoudige aard is dat dit zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2, 3 en 5 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze naar redelijkheid en billijkheid op een totaalbedrag van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij is niet van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij [slachtoffer2] in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [slachtoffer2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a (oud), 14b (oud), 14c, 36b, 36c, 36d, 36f, 47, 57, 300 (oud) en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 13, 26 en 55 (oud) van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart het onder 1 en 3 telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2, 4, 5, 6 en 7 telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 2 en 5 bewezenverklaarde:
medeplegen van mishandeling, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 7 bewezenverklaarde:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart [verdachte] daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 dagen, met bevel dat de tijd die door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Beveelt dat verdachte de aanwijzingen en opdrachten opvolgt die hem in het kader van de tenuitvoerlegging van de taakstraf door of namens de reclassering worden gegeven.
Beveelt dat deze straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij veroordeelde zich voor het einde van de op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
- de nummers 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11 en 12 van de als bijlage aan dit vonnis gehechte kopie van de beslaglijst.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer1] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2], wonende op het [adres] toe tot een bedrag van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro).
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer2] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer2], te betalen de som van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 9 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
- nummer 13 van de als bijlage aan dit vonnis gehechte kopie van de beslaglijst.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. B.E. Mildner en J.M. Schouwenaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Pandelitschka, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 november 2006.