
Jurisprudentie
AZ2122
Datum uitspraak2006-10-11
Datum gepubliceerd2006-11-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 05/9109 BELEI
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-27
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 05/9109 BELEI
Statusgepubliceerd
Indicatie
bodemprocedure
subsidieverlening aan gemeenten met het doel zoveel mogelijk OALT (onderwijs allochtone levende talen) personeelsleden te behouden voor de onderwijs-arbeidsmarkt. Minister kan eenmalig subsidie tot maximaal 5000 euro per OALT personeelslid verlenen.
Verweerder, optredend namens de gemeente, heeft bedoelde subsidie niet aangevraagd. Informatief schrijven hierover aan eiser kan niet worden aangemerkt als besluit. Bezwaar hiertegen terecht niet-ontvankelijk verklaard, beroep ongegrond.
Uitspraak
Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
tweede afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 05/9109 BELEI
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:57 juncto 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van Moordrecht, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij brief van 6 december 2004 heeft eiser aan de Bestuurscommissie Openbaar Onderwijs (hierna: de bestuurscommissie) verzocht om € 5.000,- aan eiser te betalen in het kader van de Regeling bijdrage kosten personele gevolgen wegens beëindiging bekostiging onderwijs allochtone levende talen (OALT) (Besluit van de minister van onderwijs, cultuur en wetenschap van 6 maart 2004, kenmerk: PO/PJ-2004/11270, Gele Katern 2004, nr. 5, hierna: de Regeling).
Verweerder heeft op verzoek van de bestuurscommissie de beantwoording van eisers verzoek tot betaling van € 5.000,- overgenomen. Verweerder heeft bij brief van 18 april 2005 eiser geantwoord dat de gemeente Moordrecht ten behoeve van eiser geen subsidie heeft aangevraagd en dat betaling van € 5.000,- niet aan de orde is.
Eiser heeft hiertegen bij brief van 26 mei 2005 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 7 november 2005 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Commissie voor de behandeling van bezwaar- en beroepschriften, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 15 december 2005 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft met toestemming van partijen bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
Motivering
Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb is en omdat de brief van 18 april 2005 geen besluit bevat in de zin van artikel 1:3 van de Awb, daar het niet op rechtsgevolg is gericht.
De rechtbank overweegt het volgende.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Van een rechtshandeling is sprake indien de handeling is gericht op rechtsgevolg. Van rechtsgevolg is sprake indien er verandering optreedt in de bestaande rechten, verplichtingen of bevoegdheden van één of meer rechtssubjecten.
De bestuurscommissie vormt het bevoegde gezagsorgaan van Openbare Basisschool [naam school] in de zin van de Wet op het primair onderwijs. De bestuurscommissie heeft eiser per 1 augustus 2004 eervol ontslag verleend als leraar OALT wegens opheffing van de functie bij gebrek aan middelen.
De Regeling is op 22 maart 2004 met terugwerkende kracht tot 1 januari 2004 in werking getreden. De Regeling voorziet in subsidieverlening aan gemeenten met het doel zoveel mogelijk OALT-personeelsleden te behouden voor de (onderwijs)arbeidsmarkt. Op basis van de Regeling, samengevat en voor zover relevant, verleent de minister van onderwijs, cultuur en wetenschap (hierna: de minister) aan gemeenten op aanvraag eenmalig subsidie tot maximaal € 5.000,- per OALT-personeelslid. De aanvraag moet vóór 1 januari 2005 zijn ingediend. De gemeente verstrekt de subsidie aan het bevoegde gezagsorgaan van een school voor primair onderwijs. De subsidie is bestemd voor OALT-personeelsleden, terwijl de besteding - naast overige voorwaarden - moet berusten op individuele afspraken tussen de werkgever en werknemer.
De rechtbank is allereerst met verweerder van oordeel dat zijn schrijven van van 18 april 2005 niet heeft te gelden als een schrijven van de bestuurscommissie. Verweerder heeft in de brief immers niet vermeld noch elders gesteld of aangetoond op te treden namens de bestuurscommissie en over een machtiging van de bestuurscommissie daartoe te beschikken.
De rechtbank overweegt dat verweerder, optredend namens de gemeente, een subsidie als bedoeld in de Regeling niet heeft aangevraagd. Indien de minister op een eventuele aanvraag positief had beslist zou in onderhavig geval de bestuurscommissie, als bevoegd gezagsorgaan, bevoegd zijn geweest de aan verweerder verleende subsidie in ontvangst te nemen.
Verweerder kan jegens eiser niet zelfstandig een rechtsgevolg in het leven roepen, nu er geen sprake is van door de minister verleende subsidie. Dat dit een gevolg is van het ontbreken van een aanvraag door verweerder doet hier niet aan af. De keuze van verweerder geen subsidie aan te vragen behoeft in dit geding geen bespreking.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de brief van 18 april 2005 een informatief schrijven betreft, welke niet kan worden aangemerkt als een besluit als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb waartegen een belanghebbende bezwaar kan maken of beroep instellen.
Reeds gelet hierop heeft verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard. Onbesproken kan daarom blijven de vraag of verweerder eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard op de grond dat hij geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 1:2 van de Awb.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. C.F. de Lemos Benvindo, en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2006, in tegenwoordigheid van de griffier mr. F. Mulder.