Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ2114

Datum uitspraak2006-11-10
Datum gepubliceerd2006-11-14
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers78038 / KG ZA 06-260
Statusgepubliceerd


Indicatie

De vordering om camera's te verwijderen omdat deze inbreuk maken op de privacy van eiser, wordt afgewezen. Niet aannemelijk is geworden dat de camera's aan de overkant van de weg gericht zijn op de woning en het bedrijf van eiser. Daarnaast is de kwaliteit van de beelden niet zodanig dat personen herkenbaar in beeld kunnen worden gebracht.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK LEEUWARDEN Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 78038 / KG ZA 06-260 Vonnis in kort geding van 10 november 2006 in de zaak van 1. [eiser sub 1], wonende te Herbaijum, 2. de besloten vennootschap [eiser sub 2], gevestigd te Herbaijum, eisers in conventie, verweerders in reconventie, procureur: mr. P. van Bommel, tegen [gedaagde], wonende te Herbaijum, gedaagde in conventie, eiser in reconventie, procederende met toevoeging, procureur: mr. W.A. Koers. Partijen zullen hierna "[eiser]" en "[gedaagde]" genoemd worden. De procedure [eiser] heeft [gedaagde] in kort geding doen dagvaarden tegen de openbare zitting van 19 september 2006. 1.2. [eiser] heeft toen op de bij dagvaarding geformuleerde gronden en na wijziging van eis gevorderd dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad: I. [gedaagde] verbiedt een camera te bevestigen aan zijn woning, dan wel op een andere plek, gericht op [eiser] en de hunnen, de registergoederen van [eiser], dan wel op het bedrijf van [eiser], dan wel overige bezittingen van [eiser]; II. [gedaagde] beveelt de reeds aangebrachte camera's aan zijn woning te verwijderen en verwijderd te houden; III. [gedaagde] verbiedt met welke observatiemiddelen dan ook zicht te hebben op de registergoederen van [eiser], dan wel op het bedrijf van [eiser], dan wel beeltenissen op te nemen van [eiser] en de hunnen, de registergoederen, het bedrijf en de overige eigendommen van [eiser], dan wel middelen aan te brengen waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [eiser] en/of de hunnen worden geobserveerd en/of opname-apparatuur wordt gebruikt, waarmee beeltenissen van [eiser] en/of de hunnen, dan wel van het bedrijf, dan wel van overige eigendommen, kunnen worden verkregen; IV. bepaalt dat [gedaagde], na betekening van het in deze te wijzen vonnis, voor iedere overtreding van de bevelen en verboden, zoals verzocht onder punt I tot en met III, een direct opeisbare dwangsom verbeurt van € 5.000,-, met een maximum van € 50.000,-, te voldoen aan [eiser], althans een in goede justitie te bepalen dwangsom; V. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van het geding. 1.3. Vervolgens hebben partijen hun standpunten nader doen toelichten door hun advocaten, die beiden mede aan de hand van pleitnotities het woord hebben gevoerd, waarbij [gedaagde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van [eiser], onder veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding. Voorts heeft [gedaagde] op de daarbij vermelde gronden in reconventie gevorderd dat de voorzieningenrechter bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad bepaalt dat het [eiser] verboden wordt om een voertuig vanaf de bumper gemeten binnen een afstand van 50 centimeter tot de rand van de in de dagvaarding genoemde invalidenparkeerplaats te parkeren, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen afstand, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag, gedeelte daarvan, of per gedraging dat [eiser] hiermee in gebreke blijft, alsmede dat hier een maximum aan wordt verbonden, met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding. 1.4. Partijen hebben met wederzijds goedvinden producties in het geding gebracht. 1.5. De voorzieningenrechter heeft na de mondelinge behandeling van de zaak bepaald dat er op 12 oktober 2006 een descente op en rond het perceel van [gedaagde] aan de [adres] zal plaatsvinden. Op genoemde datum heeft de voorzieningenrechter, vergezeld van de griffier en in aanwezigheid van beide partijen en hun advocaten, de situatie ter plaatse in ogenschouw genomen. 1.6. Beide partijen hebben vervolgens een conclusie na descente genomen. 1.7. Hierna is vonnis gevraagd. De voorzieningenrechter doet heden uitspraak. De feiten In dit kort geding zal van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan. 2.1. [eiser] exploiteert een automobielbedrijf aan de [adres]. Zijn woning bevindt zich naast het bedrijf. Aan de overzijde van de weg, tegenover het bedrijf c.q. de woning van [eiser], bevindt zich de woning van [gedaagde]. [gedaagde] heeft zijn woning tegen inkijk vanaf de weg afgeschermd door middel van een bosschage, die aan de woningzijde is voorzien van groen gaas. 2.2. Voor het perceel van [eiser] bevinden zich, komend vanuit de richting Franeker, ter linkerzijde van de weg in een parkeerhaven een aantal parkeerplaatsen. De voorste parkeerplaats is als invalidenparkeerplaats toegewezen aan en in gebruik bij [gedaagde] en is als zodanig aangeduid met een verkeersbord. De invalidenparkeerplaats is van de naastgelegen parkeerplaats afgescheiden middels een witte streep. [eiser] maakt regelmatig gebruik van laatstgenoemde parkeerplaats, waarbij het voorkomt dat de voorzijde van de aldaar geparkeerde auto tegen de witte streep aan staat. Daarnaast worden er regelmatig auto's geparkeerd net voorbij de parkeerhaven, op de openbare weg. 2.3. In of omstreeks juli/augustus 2006 heeft [gedaagde] op elk van de beide dakkapellen op zijn woning een camera bevestigd om zijn aan de overzijde van de weg geparkeerde auto in de gaten te kunnen houden in verband met het feit dat hij -naar eigen zeggen- regelmatig spijkers en glasscherven onder zijn auto aantreft. Een van de camera's is een zogeheten 'dummy', die naar zijn aard niet als camera gebruikt kan worden. De andere camera, waaraan een stroomkabel is verbonden, kan worden aangesloten op een monitor om de situatie aan de overzijde van de weg vanuit de woning in de gaten te kunnen houden. in conventie Het standpunt van [eiser] 3.1. [eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat [gedaagde] jegens hem onrechtmatig handelt, aangezien door middel van de twee op de dakkapellen geplaatste camera's op ingrijpende wijze inbreuk wordt gemaakt op zijn recht op privacy. [gedaagde] kan middels de twee camera's [eiser] zowel bedrijfsmatig als privé continu observeren. Het door [gedaagde] nagestreefde doel -de bescherming van zijn aan de overzijde van de weg geparkeerde auto- staat naar de mening van [eiser] niet in verhouding tot de schending van de privacy van [eiser]. 3.2. Indien de camera's, zoals [gedaagde] heeft gesteld, niet zijn aangesloten, dan kan hij die net zo goed verwijderen. Van een niet aangesloten camera gaat niet het door [gedaagde] met de plaatsing van de camera's beoogde afschrikwekkende effect op vandalen uit. [gedaagde] heeft ook geen nut van de camera's, zolang deze niet zijn aangesloten op een opname-apparaat. Voorts kan [gedaagde] op een geheel andere wijze zijn aan de overzijde van de weg geparkeerde auto in de gaten houden, namelijk door verwijdering van de bosschage aan de voorzijde van zijn perceel. Dit verschaft hem een onbelemmerd uitzicht op zijn geparkeerde auto, waardoor het gebruik van de camera's overbodig wordt. [gedaagde] weigert evenwel de bosschage te verwijderen. [eiser] wijst er verder nog op dat de positie van de camera's handmatig kan worden veranderd, waardoor, ook al zou de camera thans op de auto van [gedaagde] gericht zijn, niet kan worden uitgesloten dat -door het wijzigen van de camerapositie- [eiser] en/of zijn bezittingen in beeld komen. Uit de gebruiksaanwijzing van de camera blijkt dat het beeld ook (vergroot) kan worden weergegeven op een TV-scherm en dat de mogelijkheid bestaat om door de camera geregistreerde beelden op te nemen op een videorecorder. Tenslotte heeft [gedaagde] van de gemeente nimmer een vergunning gekregen voor plaatsing van de camera's. Het standpunt van [gedaagde] 4.1. Niet valt in te zien waarom [gedaagde] middels ophanging van de camera's onrechtmatig zou handelen jegens het bedrijf van [eiser]. Bij het recht op privacy gaat het om een recht dat toekomt aan een privé-persoon en niet aan een rechtspersoon. 4.2. [gedaagde] betwist dat er door ophanging van de camera's inbreuk wordt gemaakt op [eiser]'s recht op privacy. Daartoe is van belang dat één camera een dummy betreft en dat de andere camera niet in werking is en niet is aangesloten op een monitor. Noch de camera noch de monitor heeft een inzoomfunctie en [gedaagde] heeft niet de mogelijkheid om beelden op te nemen. Voorts zijn de camera's niet gericht op [eiser]'s woning of diens bedrijf, maar op de auto van [gedaagde], en zijn de beelden die de echte camera produceert zo klein, dat personen die zich rond de invalidenparkeerplaats van [gedaagde] bevinden niet herkenbaar zijn. De beoordeling 5.1. Het spoedeisend belang bij de vorderingen van [eiser] wordt voldoende aanwezig geacht. 5.2. In deze zaak gaat het in de kern genomen om de vraag wiens recht prevaleert: het recht van [eiser] op bescherming van zijn privacy of het recht van [gedaagde] om zijn eigendom te beschermen. Bij de beantwoording van deze vraag dient een afweging te worden gemaakt tussen de wederzijdse belangen, waarbij in het onderhavige geval de toetsingsmaatstaf is of het door [gedaagde] uitgeoefende cameratoezicht op zijn auto noodzakelijk en aanvaardbaar is in verhouding tot het belang van [eiser], die stelt middels de camera's van [gedaagde] in zijn recht op privacy te worden geschaad. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende. 5.3. Anders dan [gedaagde] heeft betoogd, is de voorzieningenrechter van oordeel dat ook [eiser sub 2] zich op privacybescherming kan beroepen. Het begrip 'persoonlijke levenssfeer' omvat ook de bedrijfssfeer van [eiser]. Met het richten van een camera op het bedrijfsperceel van [eiser] kunnen immers beelden van dit perceel worden geregistreerd, waarmee inbreuk kan worden gemaakt op [eiser]'s recht om zijn bedrijfssfeer te beschermen. [eiser sub 2] is derhalve als mede-eiser ontvankelijk in het gevorderde. 5.4. Het in algemene termen gevorderde verbod jegens [gedaagde] om camera's of andere observatiemiddelen te plaatsen is reeds niet toewijsbaar omdat het enkel plaatsen van een camera of ander observatiemiddel op de woning nog geen inbreuk op de privacy van [eiser] betekent. Of er middels het plaatsen van een camera of ander observatiemiddel al dan niet inbreuk wordt gemaakt op [eiser]'s recht op privacy wordt gemaakt, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij kan bij camera's bijvoorbeeld van belang zijn om wat voor type camera het gaat en wat de gebruiksmogelijkheden van die camera zijn. 5.5. Er is sprake van twee soorten camera's: een zogeheten dummy en een echte camera. [eiser] kan met een beroep op zijn recht op privacy geen verwijdering van de dummy vorderen, aangezien met een dummy naar zijn aard geen beelden geregistreerd kunnen worden van het perceel van [eiser]. Aldus kan er ook geen inbreuk worden gemaakt op [eiser]'s recht op privacy. Voor zover de vordering van [eiser] gericht is op verwijdering van de dummy, zal deze dan ook worden afgewezen. 5.6. Het doet niet terzake of [gedaagde] de echte camera op dit moment al dan niet in werking heeft gesteld. Waar het om gaat, is dat hij de mogelijkheid heeft om de camera desgewenst in werking te stellen, waarmee beelden van de overzijde van de weg kunnen worden geregistreerd en waardoor er inbreuk zou kunnen worden gemaakt op het recht op privacy van [eiser]. Of het overigens is toegestaan om door middel van een op een dakkapel geplaatste camera beelden van de openbare weg te maken zonder voorafgaande toestemming van gemeentewege, is een vraag die in deze procedure niet behoeft te worden beantwoord, nu dit een kwestie is tussen [gedaagde] en de gemeente, waar [eiser] als derde buiten staat. 5.7. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is onvoldoende aannemelijk geworden dat er middels de echte camera inbreuk wordt, althans kan worden gemaakt op [eiser]'s recht op privacy. Aan [eiser] kan worden toegegeven dat de positie van de echte camera kan worden gewijzigd, waardoor deze camera niet meer op de aan de overzijde van de weg geparkeerde auto van [gedaagde], doch op het perceel van [eiser] gericht kan worden. Dit laat echter onverlet dat de camera niet over een inzoomfunctie beschikt en niet scherper gesteld kan worden, hetgeen ter descente ook proefondervindelijk gebleken is toen de griffier zich op de invalidenparkeerplaats van [gedaagde] heeft geposteerd. Uit bestudering van de op de monitor zichtbare beelden volgde toen dat wanneer de camera op de parkeerplaats aan de overzijde van de weg gericht is en iemand daar gaat staan, er hooguit een niet als zodanig herkenbare persoon te zien is. Wanneer de camera op het perceel van [eiser] gericht zou worden, acht de voorzieningenrechter het gezien het vorenoverwogene dan ook niet aannemelijk dat [gedaagde] een dusdanig scherp zicht heeft op het gebeuren op het perceel van [eiser] dat daarmee diens recht op privacy wordt geschonden. De omstandigheid dat de geregistreerde beelden kunnen worden opgenomen via een aansluiting op een videorecorder maakt het oordeel niet anders. Ook al worden er beelden opgenomen, het blijven dezelfde onscherpe moeilijk herkenbare beelden. 5.8. Overigens heeft [eiser] ook niet aannemelijk gemaakt dat [gedaagde] de camera gericht heeft (gehad) op de woning of het bedrijf van [eiser]. [gedaagde] heeft zelf een en andermaal aangegeven dat het hem om niets anders te doen is dan het op deze wijze in de gaten kunnen houden van zijn geparkeerde auto, en de voorzieningenrechter heeft geen aanleiding om daaraan te twijfelen. 5.9. Nu onvoldoende aannemelijk is geworden dat er door middel van de echte camera (met toebehoren) inbreuk kan worden gemaakt op [eiser]'s recht op privacy, komt de voorzieningenrechter niet toe aan een afweging van de wederzijdse belangen en zullen de vorderingen van [eiser] worden afgewezen. 5.10. [eiser] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding worden veroordeeld. in reconventie 6. De standpunten van partijen 6.1. [gedaagde] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [eiser] meerdere malen zijn, [gedaagde]'s, auto heeft klemgezet, door auto's toebehorend aan [eiser sub 2] zowel in het parkeervak achter de invalidenparkeerplaats als voor de invalidenparkeerplaats op de openbare weg te parkeren, en wel zodanig dicht op de invalidenparkeerplaats dat [gedaagde] niet met zijn auto weg kan rijden. Om die reden dient het [eiser] verboden te worden om auto's binnen een afstand van 50 centimeter van de door middel van een witte streep aangegeven rand van de invalidenparkeerplaats te parkeren. 6.2. [eiser] voert tot zijn verweer aan dat [gedaagde] geen aanspraak kan maken op een groter parkeervak dan hem door de gemeente is toegewezen. De overige parkeervakken staan ter vrije beschikking van overige automobilisten. Voor zover [gedaagde] aanspraak maakt op meer parkeerruimte dan het hem toegewezen parkeervak, dient de vordering van [gedaagde] dan ook te worden afgewezen. 7. De beoordeling 7.1. Het spoedeisend belang bij de vordering van [gedaagde] wordt voldoende aanwezig geacht. 7.2. De voorzieningenrechter overweegt dat de aan [gedaagde] toegewezen invalidenparkeerplaats van de daarnaast gelegen parkeerplaats wordt afgescheiden door middel van een witte streep. Tot deze streep loopt de parkeerruimte waarop [gedaagde] aanspraak kan maken. Voorbij de streep kan er door andere automobilisten vrijelijk geparkeerd worden. Dit alles brengt met zich dat het gebruikers van de naast de parkeerplaats van [gedaagde] gelegen parkeerplaats is toegestaan om deze parkeerplaats in zijn geheel te gebruiken, mits daarbij de witte grensstreep niet wordt overschreden. Uit het vorenstaande volgt dat [gedaagde] niet het recht heeft om van [eiser] te eisen dat deze zijn auto's op minstens 50 centimeter afstand van de witte grensstreep dient te parkeren. [gedaagde] zou dan feitelijk immers meer parkeerruimte claimen dan hem rechtens toekomt. Ter descente is bovendien gebleken dat de invalidenparkeerplaats van [gedaagde] voldoende ruim bemeten is om de auto van [gedaagde] daar op een behoorlijke wijze te parkeren en in en uit te rijden met die auto. Bij grote parkeerdrukte is daarbij wellicht wat meer stuurmanskunst vereist dan bij weinig parkeeraanbod, maar dat is bij het parkeren van auto's in het algemeen niet ongebruikelijk. 7.3. De vordering van [gedaagde] zal dan ook worden afgewezen. 7.4. [gedaagde] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding worden veroordeeld. 8. Beslissing De voorzieningenrechter: in conventie wijst de vorderingen van [eiser] af; veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op: - betaald vast recht € 62,00 - in debet gesteld vast recht € 186,00 - salaris procureur: € 816,00; ------------------------------------------ in totaal € 1.064,- in reconventie wijst de vordering van [gedaagde] af; veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eiser] begroot op € 408,00 wegens salaris procureur. Dit vonnis is gewezen door mr. J. de Vroome, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Postma op 10 november 2006.