Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ2111

Datum uitspraak2006-11-10
Datum gepubliceerd2006-11-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/7200 WSF
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering prestatiebeurs om te zetten in gift. Voldaan aan voorwaarden? Toezeggingen?


Uitspraak

05/7200 WSF Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 4 november 2005, 04/2196 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep). Datum uitspraak: 10 november 2006 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. B.B.A. Willering, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. De IB-Groep heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2006. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. S. Tamraoui, kantoorgenoot van mr. Willering, voornoemd. De IB-Groep heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. E.H.A. van den Berg. II. OVERWEGINGEN Onder verwijzing naar de aangevallen uitspraak voor een uitgebreidere weergave van de feiten en omstandigheden die in dit geding van belang zijn, volstaat de Raad met het volgende. Evenals in beroep ligt thans in hoger beroep ter beantwoording de vraag voor of de IB-Groep bij besluit van 27 oktober 2004 terecht en op goede gronden haar weigering heeft gehandhaafd om de aan appellante over september 1999 tot en met augustus 2002 voor een bacheloropleiding psychologie aan de Universiteit van Amsterdam toegekende prestatiebeurs om te zetten in een gift. De Raad beantwoordt voormelde vraag net als de rechtbank bij de aangevallen uitspraak bevestigend. De Raad onderschrijft de ter zake door de rechtbank gehanteerde overwegingen en maakt deze tot de zijne. In het stelsel van de WSF 2000 ligt besloten dat omzetting van een prestatiebeurs in een gift eerst aan de orde kan zijn indien met succes een opleiding is voltooid waarvoor studiefinanciering kan worden toegekend. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat haar in maart 2002 door een medewerkster van de IB-Groep telefonisch is verzekerd dat haar prestatiebeurs wordt omgezet in een gift indien zij na voltooiing van haar opleiding een gewaarmerkte kopie overlegt van een bachelordiploma psychologie van de ‘University of Kent’. Deze stelling heeft appellante in hoger beroep nader onderbouwd met een Engelstalige schriftelijke verklaring van de heer [C. C.], gedateerd 11 september 2006. Dienaangaande is de Raad van oordeel dat appellante er ook in hoger beroep niet in is geslaagd om voldoende te onderbouwen en daarmee aannemelijk te maken dat haar van de zijde van de IB-Groep concrete en ongeclausuleerde op haar situatie toegespitste toezeggingen zijn gedaan, dan wel dat namens de IB-Groep anderszins uitlatingen zijn gedaan, waaraan zij een in rechte te honoreren vertrouwen kon ontlenen. Aan de door appellante overgelegde getuigenverklaring kent de Raad niet het gewicht toe dat appellante daaraan toegekend wil zien. Daarbij acht de Raad van belang dat deze verklaring betrekking heeft op een inmiddels bijna vierenhalf jaar geleden in het Nederlands gevoerd telefoongesprek, zodat niet uitgesloten kan worden geacht dat de getuige relevante feiten zijn ontgaan of ontschoten. Ten aanzien van de ter zitting van de Raad namens appellante geponeerde stelling dat de door appellante aan de ‘University of Kent’ gevolgde opleiding ten onrechte niet is aangewezen als een buitenlandse opleiding waarvoor studiefinanciering kan worden toegekend, merkt de Raad op dat het de rechtsvormende taak van de rechter te buiten gaat om hierover een oordeel uit te spreken. De Raad hecht eraan te benadrukken dat hij daarmee geenszins een waardeoordeel velt over de kwaliteit van de door appellante in het Verenigd Koninkrijk gevolgde opleiding. Tot slot stelt de Raad vast dat appellante en haar gemachtigde door de rechtbank correct zijn uitgenodigd voor de behandeling ter zitting van het inleidend beroep, zodat er geen reden is om de aangevallen uitspraak te vernietigen wegens een nalatigheid op dat punt. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt derhalve bevestigd. De Raad acht geen termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht een proceskostenveroordeling uit te spreken. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 november 2006. (get.) J. Janssen. (get.) M.H.A. Uri.