Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ2099

Datum uitspraak2006-11-10
Datum gepubliceerd2006-11-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/3355 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

WAO-schatting.


Uitspraak

04/3355 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 10 mei 2004, 04/33 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 10 november 2006 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2006. Appellant is in persoon verschenen en het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.G.M. Huijs. II. OVERWEGINGEN Bij besluit van 11 april 2003 heeft het Uwv bepaald dat de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% vanaf 31 oktober 2002 (de datum waarop appellant zich toegenomen arbeidsongeschikt heeft gemeld), ongewijzigd wordt voortgezet. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 11 april 2003 is bij besluit van 28 november 2003 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn fysieke beperkingen en dat hij zich in hogere mate arbeidsongeschikt acht dan verwoord is in de Functionele mogelijkhedenlijst. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft appellant bij brief van 16 september 2006 stukken aan de Raad gezonden, waaronder het besluit van 8 februari 2006 waarin het Uwv heeft bepaald dat appellant per 19 april 2003 volledig arbeidsongeschikt is en aan hem per die datum een WAO-uitkering in de hoogste arbeidsongeschiktheidsklasse toekomt. Appellant ontleent hieraan de conclusie dat het onderzoek van het Uwv (dat betrekking heeft op dezelfde periode) onzorgvuldig geacht moet worden. In hetgeen appellant naar voren heeft gebracht heeft de Raad geen aanleiding kunnen vinden om tot een ander oordeel te komen dan door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is neergelegd. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de door appellant in hoger beroep herhaalde grieven afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze grieven niet kunnen slagen. Uit het feit dat de aan appellant toekomende uitkering per 19 april 2003 alsnog wordt berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% kan naar het oordeel van de Raad niet worden afgeleid dat het standpunt van het Uwv met betrekking tot de weigering tot ophoging van de uitkering per 31 oktober 2002 als onjuist of onzorgvuldig moet worden aangemerkt. Het hoger beroep treft derhalve geen doel. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 november 2006. (get.) J. Janssen. (get.) M.H.A. Uri.