
Jurisprudentie
AZ2097
Datum uitspraak2006-11-14
Datum gepubliceerd2006-11-14
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/437511-05
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-14
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/437511-05
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verdachte had al ruim een jaar met een aantal jongens uit die buurt, die haar uitscholden als zij met haar hond(en) door de buurt liep, problemen. Op een dag is de situatie geëscaleerd. Verdachte, die haar hond, een Rottweiler, bij zich had, is samen met haar mededader, achter één van de jongens aangegaan toen die haar weer uitschold, hetgeen heeft geleid tot het aanhitsen van de hond, het vernielen van ramen en het mishandelen van onder meer een buurtbewoner, die hier het slachtoffer van is geworden.
Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Parketnummer: 13/437511-05
Datum uitspraak: 14 november 2006
op tegenspraak
VERKORT VONNIS
van de rechtbank Amsterdam, zevende meervoudige strafkamer A, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het [adres]
De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 november 2006.
1. Telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd hetgeen staat omschreven in de dagvaarding, waarvan een kopie als bijlage aan dit vonnis is gehecht. De in die dagvaarding vermelde telastelegging geldt als hier ingevoegd.
2. Voorvragen
…
3. Waardering van het bewijs
3.1. De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie - het onder 1 en 4 telastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank overweegt ter zake van feit 1 dat niet vast is komen te staan dat verdachte het opzet had om de slachtoffers zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Ook acht de rechtbank niet bewezen dat zij daartoe het voorwaardelijk opzet had door de hond op de slachtoffers af te sturen, aangezien niet vast is komen te staan dat de aanmerkelijke kans aanwezig is geweest dat de hond zou door bijten waardoor er zwaar lichamelijk letsel bij de slachtoffers zou kunnen ontstaan. Nu er geen sprake is van een poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel, dient verdachte van onderhavig feit te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 2 telastegelegde overweegt de rechtbank dat verdachte en haar mededader weliswaar afgesproken hebben om samen het [slachtoffer1] te pakken, niet is komen vast te staan dat zij ook gezamenlijk het voornemen hadden om daarbij zonodig de hond op het slachtoffer af te sturen en de hond te laten bijten.
Ten aanzien van het onder 3 telastegelegde acht de rechtbank niet bewezen dat het feit tezamen en in vereniging is gepleegd nu niet vast is komen te staan dat verdachte en de medeverdachte gezamenlijk het voornemen hadden de hond tegen de slachtoffers aan te hitsen.
Ten aanzien van het onder 4 telastegelegde overweegt de rechtbank dat de medeverdachte de handeling feitelijk heeft verricht omdat hij volgens zijn zeggen “door het lint ging” en dat, gelet op de verklaring van zowel verdachte als de medeverdachte ter terechtzitting, verdachte niet verantwoordelijk hoeft te worden gehouden voor het vernielen van de ramen zodat er geen sprake is van medeplegen. Verdachte dient dan ook van dit feit te worden vrijgesproken.
3.2. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder 2 telastegelegde:
op 25 september 2005 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk mishandelend, een hond, een Rottweiler, heeft afgestuurd op [slachtoffer1] en [slachtoffer2] waarna voornoemde hond in het lichaam van voornoemde [slachtoffer1] en [slachtoffer2] heeft gebeten, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer1] en [slachtoffer2] enig lichamelijk letsel hebben bekomen en pijn hebben ondervonden;
ten aanzien van het onder 3 telastegelegde:
op 25 september 2005 te Amsterdam, een hond, een Rottweiler, heeft aangehitst op [slachtoffer1] en [slachtoffer2];
ten aanzien van het onder 5 telastegelegde:
op 25 september 2005 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer2], tegen het hoofd en het lichaam heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer2] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;.
ten aanzien van het onder 6 telastegelegde:
op 25 september 2005 te Amsterdam een wapen van categorie II, te weten een stroomstootwapen, voorhanden heeft gehad.
Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
4. Het bewijs
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
5. De strafbaarheid van de feiten
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
6. De strafbaarheid van verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straffen en maatregelen
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 tot en met 5 bewezengeachte feiten zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 200 uren met aftrek van voorarrest, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 100 dagen en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 week met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie heeft aangegeven ten aanzien van feit 6 geen afzonderlijke straf te vorderen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte had al ruim een jaar, met een aantal jongens uit die buurt, die haar uitscholden voor kankerhoer, slet en trut als zij met haar hond(en) door de buurt liep, problemen. Op de bewuste dag is de situatie geëscaleerd. Verdachte, die haar hond, een Rottweiler, bij zich had, is samen met haar mededader, achter één van de jongens aangegaan toen die haar weer uitschold voor kankerhoer, hetgeen heeft geleid tot het aanhitsen van de hond, het vernielen van ramen en het mishandelen van onder meer een buurtbewoner, die hier het slachtoffer van is geworden. Om hem te pakken te krijgen heeft ze de hond op hem af gestuurd. Toen het slachtoffer door het raam van een woning van buurtbewoners, die aan deze problemen part noch deel hadden, in vluchtte en verdachte’s mededader de ramen van die woning had ingeslagen, is verdachte in gevecht geraakt met de bewoner van die woning waarbij zij de hond tegen hem heeft aangehitst en hem heeft geschopt.
De rechtbank heeft tot op zekere hoogte begrip voor het handelen van verdachte en haar mededader nu gebleken is dat met name verdachte al geruime tijd werd lastiggevallen op een manier die zij niet hoefde te dulden, maar waartegen de overheid haar gedurende die periode geen adequate bescherming heeft geboden.
Daar tegenover staat dat deze vorm van eigen richting desalniettemin ongewenst is. Dit komt alleen al tot uiting door het risico wat verdachte en haar mededader hebben genomen dat een onschuldige buurtbewoner ook het slachtoffer is geworden van de gedragingen van verdachte en haar mededader.
De rechtbank heeft kennis genomen van het Uittreksel Justitiële documentatie d.d. 27 september 2005 waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld inzake geweldsdelicten.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf met voornoemde omstandigheden rekening gehouden. Om verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan soortgelijke feiten, wordt een taakstraf in voorwaardelijke vorm opgelegd.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op bovenstaande alsmede het feit dat verdachte ten aanzien van het onder 1 en 4 telastegelegde wordt vrijgesproken, aanleiding bestaat om bij de straftoemeting naar beneden af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.
Verbeurdverklaring
De vervangende waarde van de inbeslaggenomen en niet teruggegeven hond, die op grond van artikel 117 van het Wetboek van Strafvordering bij beslissing d.d. 16 februari 2006 is vervreemd, en die aan verdachte toebehoorde, dient te worden verbeurd verklaard en is daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van de hond het onder 2 en 3 bewezen geachte is begaan.
Onttrekking aan het verkeer
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten: een paralyzer, dient onttrokken te worden aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien met betrekking tot dit voorwerp het onder 6 bewezengeachte is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Geen straf of maatregel
Gezien de straf die verdachte voor de overige feiten opgelegd krijgt, zal geen straf of maatregel aan verdachte worden opgelegd, voor het onder 3 bewezengeachte..
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer1]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer1], niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. De rechtbank heeft ambtshalve vastgesteld dat de reële mogelijkheid bestaat dat er sprake is van eigen schuld van het slachtoffer aan de door hem geleden schade. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de benadeelde partij [slachtoffer2]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat een deel van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2], van zo eenvoudige aard is dat dit zich leent voor de behandeling in dit strafgeding. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2, 3 en 5 bewezen geachte feit, rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze naar redelijkheid en billijkheid op een totaal bedrag van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro). De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Voorts dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Het overige deel van de vordering van de benadeelde partij is niet van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij [slachtoffer2] in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van [slachtoffer2] voornoemd wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
8. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a (oud), 14b (oud), 14c, 22c, 22d, 33a, 33b, 36b, 36c, 36f, 47, 57, 300 (oud) en 425 van het Wetboek van Strafrecht en de artikel 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
9. Beslissing
Verklaart het onder 1 en 4 telastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2, 3, 5 en 6 telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 3 is aangegeven.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 2 en 5 bewezenverklaarde:
medeplegen van mishandeling, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
een dier op een mens aanhitsen.
Ten aanzien van het onder 6 bewezenverklaarde:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 60 (zestig) dagen, met bevel dat de tijd die door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Beveelt dat verdachte de aanwijzingen en opdrachten opvolgt die haar in het kader van de tenuitvoerlegging van de taakstraf door of namens de reclassering worden gegeven.
Beveelt dat deze straf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij veroordeelde zich voor het einde van de op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Bepaalt ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde feit dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Verklaart verbeurd: de vervangende waarde van de vervreemde hond.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: een paralyzer.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer1] niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer2], wonende op het [adres] toe tot een bedrag van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro).
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer2] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer2], te betalen de som van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 9 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voorzover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. B.E. Mildner en J.M. Schouwenaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Pandelitschka, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 november 2006.