
Jurisprudentie
AZ2096
Datum uitspraak2006-11-14
Datum gepubliceerd2006-11-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/2742 WSF
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-14
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/2742 WSF
Statusgepubliceerd
Indicatie
Vaststelling ouderlijke bijdrage 2002.
Uitspraak
05/2742 WSF
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 28 april 2005, kenmerk 04/1268 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna IB-Groep)
Datum uitspraak: 10 november 2006
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De IB-Groep heeft een verweerschrift ingediend.
Bij schrijven van 24 augustus 2006 heeft appellant nogmaals aandacht gevraagd voor zijn benarde financiƫle positie.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2006. Appellant is niet verschenen. De IB-Groep was vertegenwoordigd door mr. drs. E.H.A. van den Berg.
II. OVERWEGINGEN
Bij besluit van 20 maart 2004 (Bericht Ouder 2002, nr. 1) heeft de IB-Groep de veronderstelde ouderlijke bijdrage 2002 voor appellants dochter [naam dochter] vastgesteld.
Bij besluit van 18 juni 2004 (hierna: het bestreden besluit) heeft de IB-Groep appellants bezwaarschrift tegen het besluit van 20 maart 2004 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Appellant heeft zowel in bezwaar als in beroep als in hoger beroep aangevoerd dat hij vanaf 1998 niet meer met zijn dochter heeft gesproken en dat niemand hem kan verplichten haar studie te bekostigen.
Zowel in het bestreden besluit als in de aangevallen uitspraak is benadrukt dat met het vaststellen van de veronderstelde ouderlijke bijdrage niet is bedoeld een rechtens afdwingbare plicht voor een ouder in het leven te roepen om een financiƫle bijdrage te leveren aan zijn studerend kind.
Ook de Raad kan slechts beklemtonen dat de veronderstelde ouderlijke bijdrage niets anders is dan een rekeneenheid die nodig is om te bepalen of, en zo ja tot welk bedrag, de studerende aanspraak heeft op een aanvullende beurs. Het is dus niet een geldbedrag dat appellant aan zijn dochter zou moeten betalen.
Het hoger beroep treft derhalve geen doel. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Er zijn geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.H.A. Uri als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 november 2006.
(get.) J. Janssen.
(get.) M.H.A. Uri.