Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ2088

Datum uitspraak2006-10-18
Datum gepubliceerd2006-11-14
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers1430-H-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Door tijdsverloop thans, ondanks mogelijke problemen, toch bezoekregeling opgelegd.


Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 18 oktober 2006 Rekestnummer. : 1430-H-05 Rekestnr. rechtbank : 99-5008 [verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep, hierna te noemen: de vader, procureur mr. J.I.M. van Ede-Pas, tegen [verweerster], wonende te [woonplaats], verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep, hierna te noemen: de moeder, procureur mr. C. van Meines. Als belanghebbende is aangemerkt: de raad voor de kinderbescherming, vestiging ‘s-Gravenhage, hierna te noemen: de raad. VERDERE PROCESVERLOOP Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 21 juni 2006, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij de beschikking van 21 juni 2006 heeft het hof de zaak tot 25 november 2006 aangehouden om de ouders de gelegenheid te geven om zich tot een mediator te wenden. Op 25 augustus 2006 is er van de zijde van de vader een brief bij het hof ingekomen. Op 14 september 2006 is er van de zijde van de moeder een faxbericht bij het hof ingekomen, waarin de procureur van de moeder meedeelt dat het, gelet op de vele problemen in de gezinssituatie van de moeder, thans onmogelijk is om de mediation aan te vangen. VERDERE BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP 1. Uit voornoemde correspondentie is gebleken dat de mediation, waartoe partijen zich op 3 mei 2006 ter zitting van het hof bereid hebben verklaard, niet van de grond is gekomen. Het hof zal derhalve over gaan tot de verdere beoordeling van de verzoeken van partijen en acht zich daartoe voldoende voorgelicht, gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting. 2. Partijen verschillen onder meer van mening over het verloop van de proefcontacten welke plaats hebben gehad tussen de vader en [x]. De vader heeft ter zitting verklaard dat deze goed zijn verlopen voor zover het de omgang tussen de vader en [x] betreft, maar dat de vader na verloop van tijd allerlei verwijten kreeg van de stiefvader van [x] die bij de contacten aanwezig was. De moeder stelt dat [x] agressie van de vader jegens [y] heeft moeten mee maken en na afloop van de contacten continu bang was. Ter zitting heeft zij voorts verklaard dat naarmate het langer geleden is dat [x] zijn vader heeft gezien, het hoe langer hoe beter met hem gaat. 3. Het hof overweegt als volgt. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van [x]. De tussen de ouders verstoorde relatie doet daar geen goed aan. Naar het oordeel van het hof is echter onvoldoende gebleken dat de zorgelijke situatie van [x] het gevolg is van een eventuele omgangsregeling met zijn vader. De verklaring van mevrouw J. Goede, die reeds jarenlang zeer nauw betrokken is bij het nieuwe gezin van de moeder, maakt dit naar het oordeel van het hof niet anders. De vader heeft zich gedurende de afgelopen zeven jaar dat hij zich inzet voor omgang met zijn zoon onthouden van negatief gedrag jegens de moeder en heeft zich telkens gehouden aan de regels en afspraken inzake de proefcontacten. Het feit dat de relatie tussen de ouders in het verleden verstoord is geraakt en verstoord is gebleven, kan de vader, wat zijn rol betreft in de afgelopen jaren, niet worden aangerekend. Het is de moeder die thans pogingen om die situatie te verbeteren, bijvoorbeeld door middel van mediation, frustreert. Uit de raadsrapporten blijkt dat de proefcontacten die plaats hebben gehad positief zijn verlopen. Het hof acht het derhalve niet aannemelijk dat de problemen met [x] beginnen als een bezoek aan de vader ter sprake komt, zoals de moeder stelt. Uit het schrijven van de procureur van de moeder blijkt daarentegen dat er sprake is van vele problemen in de huidige gezinssituatie van de moeder. Daarnaast is gebleken dat de moeder, ondanks de informatieplicht zoals deze is vastgesteld door de rechtbank ’s-Gravenhage bij beschikking van 7 augustus 2002, de vader op geen enkele wijze informeert over het wel en wee van [x]. Nu voorts naar het oordeel van het hof voldoende vast staat dat partijen, in ieder geval in de nabije toekomst, niet in onderling overleg tot afspraken zullen komen over een verdere invulling van de omgangsregeling, slaagt de grief van de vader in zoverre dat het hof een regeling zal vaststellen. Slechts op die wijze kan de vader enigszins vat krijgen op het welzijn van [x]. Gelet op de tijd die inmiddels verstreken is sedert de laatste (proef)contacten tussen de vader en [x] en de zorgelijke ontwikkeling van [x], acht het hof in eerste instantie een omgangsregeling van een dag per twee weken geboden. De vader zou er goed aan doen zich in het begin te laten bijstaan door een professionele hulpverlener. 4. Gelet op het vorenstaande zal het hof het verzoek van de moeder in incidenteel appèl afwijzen. 5. Mitsdien dient als volgt te worden beslist. BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP Het hof: vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre, opnieuw beschikkende: bepaalt een omgangsregeling tussen de vader en [x], inhoudende dat de vader [x] bij zich mag hebben op de eerste en derde zaterdag van iedere maand van 10.00 uur tot 17.00 uur; verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad; wijst het meer of anders verzochte af. Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Leuven, Dusamos en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Quarles van Ufford als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 oktober 2006.