
Jurisprudentie
AZ2082
Datum uitspraak2006-10-18
Datum gepubliceerd2006-11-14
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers956-H-06
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-14
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers956-H-06
Statusgepubliceerd
Indicatie
Aanbod van getuigenbewijs gepasseerd. Dit is niet een geschikt middel om aan te tonen dat de moeder in staat is tot verzorging van een minderjarige.
Uitspraak
GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 18 oktober 2006
Rekestnummer. : 956-H-06
Rekestnr. rechtbank : JE RK 06-543 en JE RK 05-1640
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. A.H. van Haga,
tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
kantoor houdende te ’s-Gravenhage Zuid/Rijswijk,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. [vader],
verblijvende op een onbekend adres,
hierna te noemen: de vader,
2. de raad voor de kinderbescherming,
vestiging [woonplaats],
hierna te noemen: de raad,
4. de heer en mevrouw Hoogerbrugge,
hierna te noemen: de pleegouders.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 12 juli 2006 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 12 april 2006 van de kinderrechter in de rechtbank te ‘s-Gravenhage.
Jeugdzorg heeft op 5 september 2006 een verweerschrift ingediend.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 22 september 2006 en 27 september 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Van de zijde van Jeugdzorg zijn bij het hof op 21 september 2006 aanvullende stukken ingekomen.
De raad heeft het hof bij brief van 22 augustus 2006 laten weten niet ter terechtzitting te zullen verschijnen.
Op 4 oktober 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar procureur, en namens Jeugdzorg: de heer H. Salet en de heer R. Elenbaas. Tevens is verschenen de vader. Partijen hebben het woord gevoerd, de procureur van de moeder onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing van [kind], geboren op [geboortedatum], verder te noemen: [kind], voor de periode van 19 april 2006 tot 19 april 2007 in een pleeggezin.
2. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover het de verlenging van de machtiging uithuisplaatsing betreft en, opnieuw rechtdoende, het verzoek tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing alsnog af te wijzen, althans een beslissing te geven als het hof wenselijk acht. Jeugdzorg bestrijdt haar beroep.
3. De moeder kan zich niet verenigen met de beslissing van de rechtbank om de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] te verlengen. De moeder stelt dat zij [kind] zelf een veilige en gestructureerde plek kan geven en dat het pleeggezin waarin [kind] zich thans bevindt, niet te beschouwen is als een zodanig door de rechtbank benoemde plek. Zij meent dat er geen beperkingen zijn in haar mogelijkheden om [kind] te verzorgen en op te voeden. Voorts stelt de moeder dat psychotherapeut B. Krapels heeft vastgesteld dat zij voldoet aan de basisvoorwaarden om haar met [kind] te verenigen.
4. Jeugdzorg maakt zich nog steeds zorgen over de pedagogische competenties van de moeder en heeft twijfels of de moeder in staat moet worden geacht [kind] 24 uur per dag zorg te bieden. Wat betreft de begeleidbaarheid van de moeder stelt Jeugdzorg dat de moeder moeilijk is te begeleiden, omdat zij stelt dat zij geen enkel opvoedingsprobleem heeft.
Voorts is Jeugdzorg van mening dat de pleegouders zich voldoende coöperatief opstellen ten aanzien van de contacten tussen de moeder en [kind]. Het is volgens Jeugdzorg lastig gebleken om de indringende en continue vraag van de moeder om intensieve omgang met [kind] te hebben, goed in overeenstemming te brengen met de reële mogelijkheden van het pleeggezin. Jeugdzorg meent dat de argumenten van de moeder geen stand houden en dat terecht is beslist om de machtiging uithuisplaatsing te verlengen.
5. Ter zitting heeft de vader verklaard dat hij [kind] al sinds februari 2006 niet meer heeft gezien en dat hij de bemoeienissen van Jeugdzorg tijdverspilling vindt.
6. De pleegouders hebben ter zitting verklaard dat zij nog immer twijfels hebben over de opvoedcapaciteiten van de moeder en dat zij zich zorgen maken over het welzijn van [kind], wanneer hij onbegeleid omgang zou hebben met de moeder. Voorts constateren de pleegouders dat [kind], nadat hij omgang met de moeder heeft gehad steeds een aantal dagen van slag is en dat zijn ontwikkeling in die periode stilstaat.
7. Het hof oordeelt als volgt. Ter zitting is gebleken dat op verzoek van de moeder thans een aanvraag voor een FORA-onderzoek voor indiening door Jeugdzorg gereed ligt. Jeugdzorg heeft verklaard dat het onderzoek door FORA is gericht op de beantwoording van de vraag of de moeder voldoende capaciteiten en draagkracht heeft om de verzorging van [kind] weer op zich te nemen.
8. Ter zitting is door de moeder gesteld dat zij het van belang vindt dat zij kan laten zien dat zij een goede moeder is. Zij heeft verklaard dat zij soms wat gespannen is tijdens de omgang met [kind] en dat dat een verkeerd beeld van haar geeft. Zij meent dan ook dat de omgang tussen haar en [kind] bekeken moet worden in haar thuissituatie, om reden dat zij thuis meer ontspannen zal zijn en daardoor een beter beeld over haar capaciteiten als moeder gevormd kan worden. Jeugdzorg heeft in reactie hierop aangegeven dat het niet de verwachting is dat FORA de thuissituatie van de moeder zal observeren.
Het hof acht het van belang dat een compleet en reëel beeld van de opvoedcapaciteiten van de moeder wordt gevormd. Hiertoe dient naar het oordeel van het hof - zo de moeder ook wenst - de interactie tussen de moeder en [kind] in de voor de moeder vertrouwde en ontspannen thuissituatie bekeken te worden. Nu dit kennelijk geen onderdeel zal uitmaken van het onderzoek door FORA, overweegt het hof dat op dit punt een taak voor Jeugdzorg is weggelegd.
9. Het hof is voorts van oordeel dat het in het belang van zowel de moeder als van [kind] is dat er definitief duidelijkheid komt op de vraag of de moeder al dan niet in staat moet worden geacht om de verzorging van [kind] weer op zich te nemen. De uitkomst van het FORA-onderzoek, alsmede de observatie van de omgang tussen de moeder en [kind] bij de moeder thuis, zouden naar ’s hofs oordeel die duidelijkheid moeten kunnen verschaffen.
10. In het licht van het vorenstaande, is het hof van oordeel dat thans nog onvoldoende is komen vast te staan dat de moeder in staat is om – met hulp in het kader van de ondertoezichtstelling – zelf 24 uur per dag verantwoordelijkheid te dragen voor de verzorging en opvoeding van [kind]. Het onderzoek door het RMPI heeft – naar alle betrokkenen erkennen – op dat punt onvoldoende duidelijkheid verschaft. Het hof acht het van belang dat thans eerst het FORA-onderzoek wordt afgewacht, met inachtneming van hetgeen hiervoor in rechtsoverwegingen 8 en 9 is overwogen. Derhalve acht het hof de gronden voor de uithuisplaatsing nog steeds aanwezig.
11. De moeder heeft bewijs van haar stellingen aangeboden, in het bijzonder van de stellingen met betrekking tot haar psychische gesteldheid en de mogelijkheden om de verzorging en opvoeding van [kind] ter hand te nemen. Nu dit bewijsaanbod niet ziet op feiten die zich lenen voor bewijs door getuigen, zal het hof dit aanbod passeren. Daarbij neemt het hof tevens in aanmerking dat de psychische gesteldheid van de moeder en haar opvoedingscapaciteiten onderwerp zullen zijn van het FORA-onderzoek.
12. Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, Tanja-van den Broek en Van Montfoort, bijgestaan door mr. Vermaas als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 oktober 2006.