
Jurisprudentie
AZ2068
Datum uitspraak2006-10-18
Datum gepubliceerd2006-11-14
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers1534-H-05
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-14
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers1534-H-05
Statusgepubliceerd
Indicatie
Wijziging voornaam. Directe toepassing van artikel 2 van de overeenkomst inzake de verandering van geslachtnamen en voornamen, Istanbul 1958 komt in strijd met artikel 12 EG-verdrag.
Uitspraak
GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE
Familiesector
Uitspraak : 18 oktober 2006
Rekestnummer. : 1534-H-05
Rekestnr. rechtbank : 05-2728
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van de minderjarige [voornaam, achternaam],
hierna te noemen: de moeder,
procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
1. de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [geboorteplaats],
zetelend te Zoetermeer,
hierna te noemen: de ambtenaar,
2. [belanghebbende],
wonende in het [woonplaats],
hierna te noemen: de biologische vader.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 19 december 2005 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 19 september 2005.
Van de zijde van de moeder zijn bij het hof op 6 september 2006 aanvullende stukken ingekomen.
Het openbaar ministerie heeft het hof op 22 mei 2006 op voorhand een schriftelijke conclusie doen toekomen.
Op 13 september 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de moeder, bijgestaan door haar advocaat, mr. F.M.J.A. Lohuis, en de biologische vader. De ambtenaar en de advocaat-generaal zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. De aanwezigen hebben het woord gevoerd, mr. Lohuis onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotitie.
HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. De moeder verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
a. zich alsnog bevoegd te verklaren en het verzoek van de moeder tot toevoeging van de (voor)naam [x] en verbetering/aanvulling van de Nederlandse registers van de Burgerlijke Stand alsnog in behandeling te nemen en toe te wijzen;
b. de Nederlandse ambtenaar van de Burgerlijke Stand te gelasten de registers van de Burgerlijke Stand te verbeteren/aan te vullen in die zin dat de naam ‘[voornaam, achternaam]’ wordt gewijzigd in ‘[voornaam, x, achternaam]’ met toevoeging van de voornaam [x] aan de naam ‘[voornaam, achternaam]’.
2. De moeder stelt – kort samengevat – dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en bevoegd is op grond van het Verdrag inzake Beslissingen tot verbetering van akten van de Burgerlijke Stand. Haar verzoek betreft immers, anders dan de rechtbank heeft aangenomen, in feite ook een aanvulling van de registers van de Burgerlijke Stand, aangezien de geboorteakte aanvulling behoeft, vanwege het feit dat de biologische vader bij het doen van geboorteaangifte een fout heeft gemaakt. In de tweede plaats is zij van mening dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en bevoegd is op grond van artikel 3 jo. 263 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) door het ontbreken van rechtstreekse werking of directe werking van de Overeenkomst inzake de verandering van geslachtsnamen en voornamen, Istanbul 1958 (hierna: de Overeenkomst van Istanbul). De rechtbank heeft deze overeenkomst ten onrechte als uitgangspunt genomen voor de onbevoegdverklaring. Een verzoek tot verbetering van de registers kan ex artikel 24 boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) worden gedaan bij de rechtbank, en een verzoek tot naamswijziging ex artikel 4 lid 4 boek 1 BW.
Indien en voor zover al rechtstreekse werking van de Overeenkomst van Istanbul zou kunnen worden aangenomen, quod non, dan beroept de moeder zich op het non discriminatie beginsel van artikel 12 van het EG-verdrag.
3. De biologische vader onderschrijft de standpunten van de moeder.
4. De advocaat-generaal concludeert tot bekrachtiging van de bestreden beschikking.
5. Het hof overweegt het volgende.
Naar het oordeel van het hof is sprake van een verzoek tot naamswijziging, en niet tot aanvulling van een akte van de burgerlijke stand, nu bij de geboorteaangifte een fout is gemaakt door de aangever, de biologische vader. Voorts is het hof van oordeel dat de Overeenkomst van Istanbul, gelet op de tekst van artikel 2, rechtstreekse werking heeft. Het eerste gedeelte van de grief van de moeder faalt derhalve.
6. Ten aanzien van het beroep van de moeder op het non discriminatie beginsel van artikel 12 van het EG-verdrag oordeelt het hof als volgt.
Het hof beoordeelt allereerst de vraag of er sprake is van een aanknopingspunt met het gemeenschapsrecht.
Van een aanknoping met het gemeenschapsrecht is sprake in het geval van personen die zich bevinden in een situatie als [voornaam, achternaam], onderdaan van een lidstaat, Duitsland, die legaal op het grondgebied van een andere lidstaat, Nederland, verblijft.
In die omstandigheden kan een kind, zoals in casu [voornaam, achternaam], zich beroepen op het in artikel 12 van het EG-verdrag neergelegde recht om met betrekking tot de regels die zijn naam beheersen niet te worden gediscrimineerd op grond van zijn nationaliteit (Hof van Justitie, Garcia Avello, 2 oktober 2003, zaaknr. C-148/02).
Strikte toepassing van artikel 2 van de overeenkomst van Istanbul heeft tot gevolg dat er verschil in behandeling ontstaat voor personen die een verzoek tot voornaamswijziging doen en (ook) een andere nationaliteit dan de Nederlandse bezitten: de rechter zal zich onbevoegd verklaren in zaken waarin een persoon de nationaliteit van een lidstaat bezit, die evenals Nederland bij de overeenkomst van Istanbul is aangesloten. De rechter zal zich bevoegd verklaren en het verzoek inhoudelijk behandelen indien een persoon naast de nationaliteit van een andere lidstaat, al of niet aangesloten bij de overeenkomst van Istanbul, de Nederlandse nationaliteit bezit op grond van artikel 3 Rv. De rechter zal zich eveneens bevoegd verklaren en het verzoek inhoudelijk behandelen indien een persoon, in Nederland woonachtig, de nationaliteit van een lidstaat bezit die niet is aangesloten bij de overeenkomst van Istanbul, op grond van artikel 3 sub a Rv.
Dit verschil in behandeling is niet noodzakelijk met het oog op een goede rechtspleging en het druist in tegen de bevordering van de integratie van onderdanen van de lidstaten binnen een lidstaat. Dit klemt temeer daar het hier ook nog een verzoek tot verbetering/verandering van een in Nederland geregistreerde akte betreft. Het hof is derhalve van oordeel dat er bij directe toepassing van artikel 2 van de overeenkomst van Istanbul sprake zou zijn van discriminatie in de zin van artikel 12 van het EG-verdrag. Dit brengt met zich dat het hof in het onderhavige geval artikel 2 van de overeenkomst van Istanbul buiten toepassing zal laten en het EG-verdrag, met name artikel 12, zal laten prevaleren.
7. De inhoudelijke beoordeling van het verzoek leidt het hof tot het oordeel dat er naar Duits recht, dat in casu onbestreden dient te worden toegepast, geen beletsels zijn tot inwilliging daarvan. Dit leidt er toe dat het hof de wijziging zal gelasten van de voornaam van [voornaam, achternaam], als door de moeder verzocht.
8. Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
gelast de wijziging van de voornaam van [voornaam, achternaam], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], in die zin dat deze in plaats van “[voornaam]” zal luiden: [voornaam] [x];
draagt de griffier op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking - en voorzover daartegen geen cassatie is ingesteld - een afschrift van deze be-schikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Zoetermeer;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Gerretsen-Visser, Van Leuven en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Janssen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 oktober 2006.