Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ2029

Datum uitspraak2006-11-10
Datum gepubliceerd2006-11-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/757875-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Medeplegen van moord. Art. 47 en art. 289 Sr. Gevangenisstraf van 12 jaren. Verdachte heeft, samen met haar (ex-) man, met voorbedachten rade het slachtoffer, waarmee zij korte tijd een relatie had, om het leven gebracht. De rechtbank gaat er op grond van de door haar gebezigde bewijsmiddelen vanuit dat diens dood gewild en (tot op zekere hoogte zorgvuldig) gepland was. Daarnaast is komen vast te staan dat de levensberoving op een gruwelijke wijze heeft plaatsgehad. Verdachte en haar medeverdachte hebben het slachtoffer zijn kostbaarste bezit, zijn leven, ontnomen en daarmee en met de wijze waarop het slachtoffer is achtergelaten, aan de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed toegebracht, zoals ook ter terechtzitting uit de slachtofferverklaring is gebleken. Bovendien heeft een dergelijk delict een voor de Nederlandse rechtsorde in zijn algemeenheid en voor de Hindoestaanse gemeenschap in het bijzonder - verdachte was een publiek bekend figuur vanwege zijn werkzaamheden als "pandit" (geestelijk genezer) - een zeer schokkend karakter.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE KAMER (VERKORT VONNIS) parketnummer 09/757875-05 's-Gravenhage, 10 november 2006 De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte: [verdachte (A)], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], adres: [adres], thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting voor Vrouwen, HvB Nieuwersluis, Zandpad 3 te Nieuwersluis. De terechtzitting. Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 18 mei 2006, 3 augustus 2006, 26 oktober 2006 en 27 oktober 2006. De verdachte, bijgestaan door haar raadslieden mr. M.M.J. Nuijten en mr. M.C. Jonge Vos, beiden advocaat te Haarlem, is ter terechtzitting verschenen en gehoord. De officier van justitie mr. M.H. Baan heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het haar bij dagvaarding primair tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen zullen worden geretourneerd aan verdachte. De tenlastelegging. Aan de verdachte is tenlastegelegd - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1. De bewijsmiddelen. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht. De bewezenverklaring. Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het op de dagvaarding primair tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B. Overweging met betrekking tot het bewijs. Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is (na selectie en waardering van het bewijsmateriaal) naar het oordeel van de rechtbank (onder meer) het volgende komen vast te staan (verdachte wordt aangeduid als "[verdachte (A)]", medeverdachte (B)] als "[medeverdachte (B)]" en het slachtoffer [slachtoffer] als [het slachtoffer]); I. Feitelijke toedracht, voorafgaand aan uiteindelijk jegens [het slachtoffer] gepleegd geweld: - [verdachte (A)] heeft zich op 25 oktober 2005 in Suriname bedreigend uitgelaten over het slachtoffer tegen de (ex-) echtgenote van het slachtoffer genaamd [(ex-) echtgenote van het slachtoffer]. Zij heeft in dit gesprek onder meer gezegd (zakelijk weergegeven) dat als zij [het slachtoffer] niet zou krijgen [(ex-) echtgenote van het slachtoffer] hetzelfde zou overkomen, dat [medeverdachte (B)] [het slachtoffer] wilde vermoorden en dat als het niet in Nederland zou lukken, dan wel op Zanderij (in Suriname) (verkl. [(ex-) echtgenote van het slachtoffer] 1/12/05, G/544, verkl. [(ex-) echtgenote van het slachtoffer] t.o.v. RC d.d. 9/10/06 onder 2); - Van deze bedreiging is op dezelfde dag beklag gedaan bij de politie, waarvan een mutatie is opgemaakt. Uiteindelijk is op 31 oktober 2005 aangifte gedaan van deze bedreiging (AH/238, verkl. [naam] t.o.v. RC d.d. 10/10/06); - [verdachte (A)] reist op 25 oktober 2005 vanuit Suriname naar Nederland en wordt op 26 oktober 2005 op Schiphol opgehaald door [medeverdachte (B)] (V/Ram/40-41); - [het slachtoffer], die doorgaans woont en werkt in Suriname, verblijft in die dagen in Nederland (adres [adres]) en wordt op 26 oktober 2005 omstreeks 12.09 uur gebeld waarbij gebruik wordt gemaakt van een mobiele telefoon welke op naam staat van [medeverdachte (B)] (AH/70); - [verdachte (A)] en [medeverdachte (B)] verkeren op 26 oktober 2005 aan het eind van de middag in de omgeving van de [adres] (verkl. [medeverdachte (B)] t.o.v. RC d.d. 14/9/2006); - [het slachtoffer] wordt op 26 oktober 2005 omstreeks 17.46 uur gebeld waarbij gebruik wordt gemaakt van een mobiele telefoon welke op naam staat en in gebruik is bij [medeverdachte (B)]. Hierbij wordt door genoemde mobiele telefoon de zendmast aangekozen in de directe omgeving van de [adres] (AH/71, V/Ram/42); - Uit de getuigenverklaring van [getuige] (vaste bewoonster [adres]) blijkt dat [het slachtoffer] op 26 oktober 2005 tegen haar heeft gezegd dat hij telefonisch werd lastig gevallen door een vrouw uit Suriname (G/55, verkl. RC d.d. 1/05/05 onder 14); - Op 27 oktober 2005 voeren [verdachte (A)] en [medeverdachte (B)] in de ochtend een gesprek in de woning van [medeverdachte (B)] te [woonplaats] (RC verkl. [medeverdachte (B)] d.d. 14/09/06 onder 10); - Op 27 oktober 2005 voert [medeverdachte (B)] in de ochtend, vóór zijn vertrek naar Den Haag, in [woonplaats] een telefoongesprek waarin hij in de Hindoestaanse taal tegen een man zegt: "Als ik je tegenkom ga ik je doodmaken" en "Als ik je te pakken krijg... (V/Nar/15); - [het slachtoffer] wordt op 27 oktober 2005 om 11.20 uur gebeld waarbij gebruik wordt gemaakt van een mobiele telefoon welke op naam staat en in gebruik is bij [medeverdachte (B)]. Hierbij wordt door genoemde mobiele telefoon de zendmast aangekozen in de directe omgeving van de [adres] te [woonplaats] (AH/72); - Meteen na dit gesprek vertrekt [medeverdachte (B)] met de auto (en zijn vriendin en medeverdachte [C]) naar Den Haag (V/Nar/15); - Het bij [medeverdachte (B)] in gebruik zijnde telefoonnummer [nummer] staat op 27 oktober 2005 tussen 12:11 uur tot en met 17:08 uur op de voicemail (AH/72); - [medeverdachte (B)] had omstreeks 13.00 uur afgesproken met [verdachte (A)] op de kruising van de [adres] met de [straat], om naar [het slachtoffer] te gaan (V/Ram/69 en 70); - [verdachte (A)] wordt op 27 oktober 2005 om 13.16 uur in Den Haag gebeld door [medeverdachte (B)], gebruikmakend van een telefoon op naam van [D], waarbij [medeverdachte (B)] tegen verdachte gezegd zou hebben "Je moet blijven wachten", "Heb je alles bij je", "Hoe lang duurt het voordat jij er bent" en "Ik kom naar je toe" (V/Nar/32, AH/73); - [medeverdachte (B)] parkeert de auto in een zijstraat van de [adres], stapt uit de auto en pakt een witte plastic tas uit de kofferbak, waarna hij in de richting van de [adres] loopt (V/Nar/15 en 25); - [medeverdachte (B)] geeft [C] als hij uit de auto stapt een mobiele telefoon, op naam van [D], met daarbij de opdracht met die telefoon te bellen (V/Nar/31); - [verdachte (A)] en [medeverdachte (B)] zijn toen naar de woning van het slachtoffer aan de [adres] gegaan (V/Ram/45 en EV Bho t.t.z. 26/10/06); - Op 27 oktober 2005 omstreeks 13.27 uur probeert [het slachtoffer] het nummer "122" te bellen (AH/73); II. In de woning hebben [verdachte (A)] en [medeverdachte (B)], op basis van hun eigen verklaringen, in ieder geval het volgende geweld gebruikt tegen [het slachtoffer]: - [medeverdachte (B)] heeft [het slachtoffer] van achteren, via zijn nek, naar achteren naar de grond getrokken (V/Ram/74); - [verdachte (A)] heeft de handen (onder meer met handboeien) vastgebonden terwijl [medeverdachte (B)] met zijn kruis op de borst vlakbij de keel van [het slachtoffer] zat, met zijn billen druk heeft uitgeoefend en met zijn handen zijn gezicht probeerde weg te duwen, om hem zo rustig te krijgen (V/Ram 73/74); - [medeverdachte (B)] heeft zijn handen ook op de nek van [het slachtoffer] gehad (V/Ram/75); - [verdachte (A)] heeft [het slachtoffer] geschopt en geslagen onder andere in het gezicht (V/Bho/89); - [verdachte (A)] heeft [het slachtoffer] met een staaf/gordijnroede op het hoofd, benen en buik geslagen (V/Ram/46, EV Bho t.t.z. 26/10/06); - [medeverdachte (B)] heeft, samen met [verdachtete (A)], tot twee maal toe, de benen van [het slachtoffer] vastgebonden, allereerst met gordijnkoord en daarna met een kabel en/of een touw (V/Ram 74/75, V/Bho/89, EV Bho t.t.z. 26/10/06); - [verdachte (A)] heeft een bruinachtig stuk textiel gepakt, dat bij de borst/keel van [het slachtoffer] is geplaatst (V/Bho/119); - [verdachte (A)] heeft [het slachtoffer] geïnjecteerd (met een onbekende stof) (EV Bho t.t.z. 26/10/06); - [verdachte (A)] heeft [het slachtoffer] een steekwond in het dijbeen toegebracht (V/Bho/91); - [verdachte (A)] heeft de voorhuid van de penis van [het slachtoffer] ingesneden (V/Bho/121, EV Bho t.t.z. 26/10/06); - [verdachte (A)] heeft een roedestok anaal bij [het slachtoffer] ingebracht (EV Bho t.t.z. 26/10/06); III. Uit het deskundigenverslag d.d. 22 december 2005 inhoudende het obductieverslag betreffende [het slachtoffer] opgemaakt door A. Maes is onder meer het navolgende gebleken: Samenvatting (p. 7 van 8): 1. er waren in de behaarde hoofdhuid twee ruwrandige huidletsels van 1 en 4 cm. Daarnaast waren er zeer veel onderhuidse bloeduitstortingen zowel in en onder de hoofdhuid als verspreid in het gezicht. Er was sterke zwelling van de oogleden, de neus en de lippen. Ook waren de lippen aan de binnenzijde gekneusd; 2. rondom de beide polsen overdwars verlopende gebieden van huidkneuzing plaatselijk met het aspect van een smalle band; 3. aan de strekzijde van het linkerbovenbeen een scherprandig huidletsel van 1 cm met daaronder een steekkanaal in de weke delen van het been. Lengte van het steekkanaal 6 centimeter; 4. aan de achterzijde van de penis losscheuren van de huid met geringe bloeduitstortingen in de weke delen; 5. in de bilspleet, juist boven de anus een in de middellijn verlopende huidscheur van 4 centimeter, ook hier weinig bloeduitstorting in de ondergelegen weefsels; 6. er waren kneuzingen in de beide longen; 7. er waren bloeduitstortingen in de diepe halsspieren zowel zijwaarts als in het midden. Er was breuk van de beide hoorntjes van het strottenhoofd met bloeduitstortingen naast de breuken; Epicrise: - Er was kneuzing van de beide longen wat is veroorzaakt door heftig samendrukkend geweld op de borstkas, deze kneuzing kan tot verminderde zuurstofopname hebben geleid en zodoende een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan het overlijden: - Als gevolg van heftig samendrukkend en/of omsnoerend geweld op de hals was er breuk van de hoorntjes van het strottenhoofd en waren er bloeduitstortingen in de halsspieren. Deze geweldsinwerkingen kunnen aanleiding hebben gegeven tot verstikkingsverschijnselen en zodoende het overlijden verklaren: - Het in de mond aangetroffen kledingstuk kan, indien dit er bij leven in is gestopt, aan de verstikkingsverschijnselen hebben bijgedragen: - Er is op grond van de sectiebevindingen geen volgorde aan te geven waarin de letsels zijn opgelopen: - Er waren daarnaast letsels aan de penis en in de bilspleet welke het gevolg zijn geweest van niet nader te duiden mechanisch geweld. Gezien de geringe wondreactie zijn deze letsels vermoedelijk rondom het overlijden ontstaan: Conclusie: Bij [het slachtoffer] was het overlijden te verklaren door verstikken als gevolg van heftig samendrukkend geweld op de hals in combinatie met heftig samendrukkend geweld op de borstkas: IV Bij het technisch sporenonderzoek dat werd ingesteld in de [adres] zijn de volgende stukken van overtuiging in beslag genomen (04/OPV/TR p. 2006): 1. SVO 12, omschrijving: wollen sjaal, waar: om nek slachtoffer; 2. SVO 13, omschrijving: beige broek, waar: om nek slachtoffer; 3. SVO 15, omschrijving: donker blauwe herenslip, waar: gedeeltelijk in mond slachtoffer; V. Met betrekking tot sporen voorts: - [het slachtoffer] is aangetroffen met zilverkleurige handboeien, of daarop gelijkende voorwerpen, strak om beide polsen zittend. Beide enkels waren met een touw vastgeboden (G/001); - Op de ceintuur van de jas, die om de enkels van het slachtoffer was gebonden, is DNA van [verdachte (A)] aangetroffen, evenals op één van de twee beschermhulzen van injectienaalden en op een bebloede latexhandschoen, die door de politie in de woning van [getuige] zijn aangetroffen (04/OPV/TR p. 2005, 2011, 2012 en 2021); - De op het slachtoffer aangetroffen handboeien en het touw en de in de woning door de politie aangetroffen twee messen, twee beschermdoppen van een injectiespuit en de (bebloede) latexhandschoen waren volgens de bewoonster van [adres] (vóór het gepleegde delict) niet aanwezig in de woning (G/310); Opzettelijk en met voorbedachten rade. Uit de onder I vermelde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, en het gegeven onder V vermeld dat er door verdachte en medeverdachte [medeverdachte (B)] bij het gepleegde geweld onder meer gebruik is gemaakt van kennelijk door henzelf meegenomen materialen, leidt de rechtbank af dat het besluit om [het slachtoffer] van het leven te beroven vooraf is gegaan aan de daad zelf; er is door de verdachten [verdachte (A)] en [medeverdachte (B)] nadrukkelijk niet gehandeld in een opwelling. In termen van vaste jurisprudentie over voorbedachte rade: verdachten hadden tijd zich te beraden op het reeds genomen besluit, zodat de gelegenheid heeft bestaan over de betekenis en de gevolgen van hun voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd de dood van [het slachtoffer] niet gewild te hebben. Naar het oordeel van de rechtbank impliceert dit, gelet op het hiervoor overwogene, dat verdachte op enig moment zou zijn teruggekomen op het te nemen of reeds genomen besluit [het slachtoffer] te doden. Die stelling vindt geen steun in het dossier, noch in hetgeen ter terechtzitting aan de orde is geweest. Immers hebben [verdachte (A)] en [medeverdachte (B)] in die zin de daad bij het woord gevoegd dat zij de doodsbedreiging, gegeven de gewelddadige handelingen die zij verricht hebben, daadwerkelijk hebben uitgevoerd. Dat bij de uitvoering wellicht andere/meer middelen zijn gebezigd dan zij zich hadden voorgenomen, doet daaraan niet af (zie HR 24 juni 1986, NJ 1987, 177, waarin wordt geoordeeld dat de voorbedachten rade ex art. 289 Sr op de levensberoving ziet en niet op het middel). Naar het oordeel van de rechtbank kan ten aanzien van verdachte (als medepleger) de zwaarste vorm van voorbedachten rade, te weten levensberoving na kalm beraad en rustig overleg, zoals die ook ten laste is gelegd, wettig en overtuigend bewezen worden. De overige door de verdediging gevoerde bewijsverweren met betrekking tot de voorbedachten rade en het opzet van verdachte vinden hun weerlegging in het bovenstaande. Overwegingen betreffende de strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte. Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert. In het kader van de strafbaarheid van de verdachte en de naar aanleiding daarvan gevoerde, hierna te bespreken verweren, merkt de rechtbank voorafgaand het volgende op. De raadsman heeft ter onderbouwing van die verweren steeds mede een beroep gedaan op het door de verdediging (kort voor de terechtzitting) ingebrachte rapport van de mevr. drs. H.B. Lalmohammed, deskundig op het gebied van psychologie en pedagogie, met als specialisatie incest en vrouwenmishandeling. Dit rapport houdt in een analyse van de door verdachte verrichte gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde. Het rapport bevat verregaande conclusies, door de deskundige getrokken, over (het hoe en waarom van) de rol van de verdachte (en die van haar medeverdachte). Op die conclusies zal de rechtbank geen acht slaan. De rechtbank zal, voor zover in dit kader relevant, wel acht slaan op hetgeen in het rapport wordt gerelateerd over de achtergrond van verdachte, waarbij de rechtbank er rekening mee houdt dat de informatie hierover (grotendeels) van verdachte zelf afkomstig is. De raadsman heeft namens verdachte primair een beroep gedaan op noodweerexces, zodat verdachte zou moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door [het slachtoffer], deze aanranding was gericht tegen het lijf en de eerbaarheid van verdachte, dat verdediging noodzakelijk was, dat de grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden en dat verdachte zich niet verwijtbaar in een situatie heeft begeven waarin ze kon voorzien dat ze zou worden aangevallen en dat zij zich hiertegen moest verdedigen. De rechtbank verwerpt het beroep op noodweerexces. In het dossier bevinden zich geen stukken die de verklaring van verdachte dat zij in de woning door [het slachtoffer] werd aangevallen en er aldus sprake was een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, ondersteunen. De verwonding aan verdachtes vinger door [het slachtoffer] is weliswaar een 'aanranding', doch de rechtbank acht het niet aannemelijk dat die verwonding is toegebracht 'in de aanval'; verdachte heeft onvoldoende duidelijk gemaakt op welk moment en onder welke omstandigheden zij die verwonding heeft opgelopen, anders dan dat het in de woning aan de [adres] is gebeurd. Bovendien is het [het slachtoffer] geweest die "122" heeft gebeld (en kennelijk "112" heeft willen bellen) en aldus heeft willen aangeven dat hij hulp nodig had. Maar ook als er wel op enig moment sprake zou zijn geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijk aanranding van verdachte door [het slachtoffer], staat daar tegenover a) dat verdachte, samen met medeverdachte [medeverdachte (B)], zelf de confrontatie met [het slachtoffer] heeft gezocht door zich naar diens woning te begeven en b) dat niet is gebleken van een dermate hevige gemoedsbeweging als bedoeld in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht, veroorzaakt door die aanranding (en mogelijk mede door andere factoren, HR 13 juni 2006, NJ 2006, 254), die verklaart en rechtvaardigt dat verdachte, reeds nadat [het slachtoffer] kennelijk door medeverdachte [medeverdachte (B)] werd overmeesterd en door verdachte en haar medeverdachten was vastgebonden, zich tezamen en in vereniging heeft schuldig gemaakt aan het dodelijk geweld (de vermeende ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding was immers, volgens de verklaringen van verdachte en haar medeverdachte, reeds beëindigd toen verdachte uitvoering gaf aan de levensberoving). In dit verband speelt opnieuw een rol dat een en ander naar het oordeel van de rechtbank van tevoren gepland was. Subsidiair heeft de raadsman namens verdachte in de kern betoogd dat de verdachte een beroep op psychische overmacht toekomt, zodat zij om die reden dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat er sprake was van een zodanige druk waartegen verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon bieden en waardoor de wilsvrijheid van verdachte werd aangetast, dat verdachte niet anders kon dan de ten laste gelegde gedragingen te verrichten. In concreto zou verdachte, die eerder in haar leven zou zijn mishandeld en verkracht, door [het slachtoffer] meermalen lastig zijn gevallen, in eerste instantie op seksueel vlak - verdachte zou ook meermalen door [het slachtoffer] zijn verkracht - en later ook omdat [het slachtoffer] haar zou afpersen met door hem van haar genomen seksfoto's. Dit zou bij verdachte een emotionele "explosie" teweeg hebben gebracht op 27 oktober, nadat zij - wederom - door verdachte werd lastiggevallen in de woning, als gevolg waarvan zij zich aan de tenlastegelegde geweldshandelingen heeft schuldig gemaakt, aldus de raadsman. Ook met betrekking tot dit verweer geldt dat zich in het dossier geen stukken bevinden die de verklaring van verdachte dat zij in de woning door [het slachtoffer] werd lastiggevallen, ondersteunen. Daarnaast heeft de rechtbank in het voorgaande reeds blijk gegeven van haar oordeel dat verdachte met voorbedachte raad, in de vorm van kalm beraad en rustig overleg, heeft gehandeld. De lezing van de gebeurtenissen zoals de rechtbank die heeft gegeven, verdraagt zich niet met de door de raadsman gestelde "explosie". De rechtbank acht de aan die gestelde explosie ten grondslag liggende gebeurtenissen bovendien ten dele niet aannemelijk. De rechtbank komt tot dat oordeel op grond van het navolgende: a) Diverse getuigen hebben verklaard dat het juist verdachte was die, nadat [het slachtoffer] een einde aan hun relatie zou hebben gemaakt, hem en zijn gezin voortdurend lastig viel, onder meer telefonisch en met huisbezoeken; uit verdachtes eigen verklaring is bovendien gebleken dat verdachte [het slachtoffer] meermalen vanuit Suriname naar Nederland achterna is gereisd. b) Voor wat betreft het bestaan van de seksfoto's geldt dat verdachte eerst ter terechtzitting heeft verklaard dat zij deze heeft gezien, terwijl ze eerder steeds heeft verklaard deze foto's niet daadwerkelijk te hebben gezien; dat de seksfoto's nergens zijn aangetroffen, noch in de woning aan de [adres], noch in [het slachtoffer]'s woning te Suriname; dat er blijkens de verklaring van de echtgenote van [het slachtoffer] ([(ex-) echtegenote van het slachtoffer]) weliswaar foto's van verdachte en haar gezin in de woning te Suriname aanwezig waren, maar dat dit pasfoto's betroffen (waarvan er ook velen van andere mensen zijn aangetroffen, hetgeen verband zou houden met [het slachtoffer]'s werkzaamheden als pandit/geestelijk genezer). Het geheel overziend komt de rechtbank tot de slotsom dat niet aannemelijk is geworden dat er sprake was van psychische overmacht. Nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden, is verdachte derhalve strafbaar. Strafmotivering. Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft, samen met haar (ex-) man, met voorbedachten rade [het slachtoffer], waarmee zij korte tijd een relatie had, om het leven gebracht. De rechtbank gaat er op grond van de door haar gebezigde bewijsmiddelen vanuit dat diens dood gewild en (tot op zekere hoogte zorgvuldig) gepland was. Daarnaast is komen vast te staan dat de levensberoving op een gruwelijke wijze heeft plaatsgehad en gepaard is gegaan met geweldshandelingen die in zichzelf geen doodsoorzaak vormden, zoals de toegebrachte genitale verwondingen, maar als mensonterend moeten worden beschouwd. De rechtbank hecht eraan daarbij op te merken dat zij op grond van de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting, anders dan verdachte de rechtbank wil doen geloven, niet aannemelijk acht (evenals de officier van justitie) dat verdachte de planning en uitvoering grotendeels voor haar rekening heeft genomen en dat haar medeverdachte slechts op haar verzoek en zonder van een en ander op de hoogte te zijn geweest een enkele geweldshandeling heeft uitgevoerd. Verdachte en haar medeverdachte hebben wellicht geen gedeeld motief (de verklaringen daarover lopen uiteen) voor de moord gehad, maar hadden naar het oordeel van de rechtbank per saldo wel een gelijk aandeel in het strafbare feit. Verdachte en haar medeverdachte hebben het slachtoffer zijn kostbaarste bezit, zijn leven, ontnomen en daarmee en met de wijze waarop het slachtoffer is achtergelaten, aan de nabestaanden van het slachtoffer onherstelbaar leed toegebracht, zoals ook ter terechtzitting uit de slachtofferverklaring is gebleken. Bovendien heeft een dergelijk delict een voor de Nederlandse rechtsorde in zijn algemeenheid en voor de Hindoestaanse gemeenschap in het bijzonder - verdachte was een publiek bekend figuur vanwege zijn werkzaamheden als "pandit" (geestelijk genezer) - een zeer schokkend karakter. Omtrent de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van het rapport van C.M. van Deutekom, klinisch psycholoog, en van P.K.J. Ronhaar, psychiater, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum te Utrecht, van 29 juni 2006. Genoemde gedragdeskundige zijn van oordeel dat bij verdachte geen sprake is van een psychiatrische ziekte. Bij verdachte is er evenmin sprake van een persoonlijkheidsstoornis. Weliswaar zijn er kenmerkende trekken in haar persoonlijkheid te onderscheiden, maar deze zijn niet zodanig van aard en omvang dat deze wijzen op een gestoorde persoonlijkheidsontwikkeling. Ook ten tijde van het tenlastegelegde zijn er geen aanwijzingen voor een psychiatrische ziekte of een psychiatrisch toestandsbeeld. Gelet hierop achten de deskundigen verdachte voor het tenlastegelegde volledig toerekeningsvatbaar. De rechtbank neemt de conclusie van de beide deskundigen dat verdachte ten tijde van het plegen van het delict volledig toerekeningsvatbaar was, over en maakt die tot de hare. De rechtbank heeft kennis genomen van het voorlichtingsrapport van de Reclassering Nederland d.d. 3 februari 2006, waarin onder meer wordt vermeld dat de recidivekans moeilijk is in te schatten, mede doordat betrokkene terughoudend in haar informatie over het delict. De rechtbank heeft voorts kennis genomen van een door de officier van justitie ter terechtzitting d.d. 26 oktober 2006 overgelegd op naam van verdachte staand uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister, waaruit blijkt dat verdachte geen strafrechtelijk verleden heeft waar het geweldsdelicten betreft. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat een langdurige gevangenisstraf passend en geboden is. Inbeslaggenomen voorwerpen. De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 1,4,5,6,7 en 8. De toepasselijke wetsartikelen. De op te leggen straf is gegrond op de artikelen: - 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht. Beslissing. De rechtbank, verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding primair tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt: MEDEPLEGEN VAN MOORD; verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar; veroordeelt de verdachte tot: een gevangenisstraf voor de duur van TWAALF (12) JAREN; bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht; in verzekering gesteld op : 4 december 2005, in voorlopige hechtenis gesteld op : 6 december 2005, gelast de teruggave aan verdachte van de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1,4,5,6,7 en 8; verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mrs Timmermans, voorzitter, Ferenschild en Milders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. De Koning, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 november 2006.