
Jurisprudentie
AZ2018
Datum uitspraak2006-09-07
Datum gepubliceerd2006-11-10
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers659/05
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-10
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers659/05
Statusgepubliceerd
Indicatie
Afwijking van de leer van de bindende eindbeslissing.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER
BESCHIKKING van 7 september 2006 in de zaak met rekestnummer 659/05 van:
[...],
wonende te [woonplaats],
APPELLANT,
procureur: mr. P.J. van der Vlerk,
t e g e n
[...],
wonende te [woonplaats],
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. I.M.C.A. Reinders Folmer.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Appellant en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd.
1.2. Voor het verloop van het geding verwijst het hof naar de tussenbeschikkingen van 8 september 2005 en 2 maart 2006.
1.3. De zaak is op 27 juli 2006 ter terechtzitting behandeld.
2. Beoordeling van het hoger beroep
2.1. Bij tussenbeschikking van 8 september 2005 is de man toegelaten te bewijzen dat de vrouw inkomsten uit werkzaamheden als toiletjuffrouw heeft genoten en heeft het hof een datum voor het horen van getuigen bepaald. De man heeft het hof bij brief van 13 december 2005, ingekomen ter griffie van dit hof op 19 december 2005, te kennen gegeven dat hij van het horen van getuigen afziet.
2.2. In de tussenbeschikking van 2 maart 2006 heeft het hof in de overwegingen uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist ten aanzien van het tussen partijen bestaande geschil over het oordeel van de rechtbank dat de verkoop van de onderneming van de man en de indiensttreding van de man op 1 september 2001 bij [...] B.V. een papieren constructie betreft waar geen rekening mee moet worden gehouden bij het vaststellen van de partneralimentatie.
2.3. Bij brief van 29 maart 2006 heeft de advocaat van de vrouw aan het hof laten weten dat de vrouw door voornoemde beslissing verrast is omdat op de zitting van 11 augustus 2005 uitsluitend is gesproken over het door de man aangeboden getuigenbewijs, waardoor de advocaat van de vrouw niet in de gelegenheid is gesteld te reageren op de inhoud van een brief van de advocaat van de man van 3 augustus 2005 voorzover die brief ging over het inleidend verzoek van de vrouw. Hierdoor is, aldus de vrouw, het beginsel van hoor en wederhoor geschonden.
2.4. Ter zitting van 27 juli 2006 hebben beide partijen verklaard dat hen bij de mondelinge behandeling van 11 augustus 2005 door het hof uitdrukkelijk is verzocht zich enkel uit te laten over het horen van getuigen. Uit het van die zitting opgemaakte proces-verbaal blijkt evenmin dat de vrouw en haar advocate in de gelegenheid zijn gesteld om zich uit te laten over de brief van mr. Touw van 3 augustus 2005. De tussenbeschikking van 2 maart 2006 is derhalve gegeven zonder dat de vrouw in de gelegenheid is gesteld te reageren op bedoelde brief van mr. Touw.
2.5. Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat indien in een tussenbeschikking op een geschilpunt uitdrukkelijk en zonder voorbehoud is beslist, er sprake is van een eindbeslissing waarop in de loop van de procedure niet terug mag worden gekomen. Dit is slechts anders indien sprake is van omstandigheden die van zo uitzonderlijke aard zijn dat zij afwijking van voornoemde regel rechtvaardigen. Hierbij dient echter grote terughoudendheid in acht te worden genomen.
2.6. Het hof is van oordeel dat in dit geval er sprake is van een omstandigheid die afwijking van de hoofdregel rechtvaardigt, nu immers vaststaat dat bij het nemen van de beslissing van 2 maart 2006 essentiële regels van procesrecht zijn geschonden en wel meer in het bijzonder het beginsel van hoor en wederhoor.
2.7. Gezien voornoemde schending zal er een nadere mondelinge behandeling worden gehouden op 30 november 2006 te 13.30 uur teneinde partijen in de gelegenheid te stellen datgene naar voren te brengen wat zij het hof nog willen laten weten alvorens het hof beslist. Een en ander brengt mee dat het hof, indien het nadere debat van partijen daar aanleiding toe geeft, zich vrij acht terug te komen op de in de beschikking van 2 maart 2006 in de overwegingen opgenomen eindbeslissingen, behoudens voor zover het betreft de beslissing ten aanzien van grief 1 van de man.
2.8. Dit leidt tot de volgende beslissing.
3. Beslissing
Het hof:
bepaalt dat er een nadere mondelinge behandeling zal plaatsvinden op
30 november 2006 te 13.30 uur waarvoor partijen zullen worden opgeroepen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.A.M. de Wit, S. Clement en F.A.A. Duynstee in tegenwoordigheid van mr. I.S. Kuijken als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 september 2006 door de rolraadsheer.