Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ1959

Datum uitspraak2006-10-26
Datum gepubliceerd2006-11-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/6645 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vastgestelde gedifferentieerde WAO-premie.


Uitspraak

05/6645 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 11 oktober 2005, 04/5591 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 26 oktober 2006. I. PROCESVERLOOP Namens appellante is hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Bij brief van 25 augustus 2006 zijn namens appellante nadere stukken in het geding gebracht. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2006. Voor appellante zijn verschenen haar directeur [directeur] en mr. E.T. Vreeburg, advocaat te Rotterdam. Zoals aangekondigd, heeft het Uwv zich niet laten vertegenwoordigen. II. OVERWEGINGEN De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de daarop rustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang. Bij besluit van 15 december 2003 heeft het Uwv de door appellante verschuldigde gedifferentieerde premie als bedoeld in artikel 78 van de WAO voor het premiejaar 2004 vastgesteld op 1,59%. Hierbij is in aanmerking genomen het bedrag aan uitkering krachtens de WAO dat in het jaar 2002 is uitbetaald aan een ex-werknemer van appellante, die bij haar als chauffeur werkzaam is geweest. Deze ex-werknemer heeft zijn werk op 15 juni 1998 moeten staken in verband met ingetreden arbeidsongeschiktheid. Aan hem is na de zogeheten wachttijd in 1999 een uitkering krachtens de WAO toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Bij besluit van 5 juni 2000 is deze uitkering ingaande 16 december 2000 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In bezwaar en in beroep alsmede in hoger beroep heeft appellante gesteld dat de toename van de arbeidsongeschiktheid van haar ex-werknemer is veroorzaakt door de omstandigheid dat deze ex-werknemer voor hem niet passende arbeid is gaan verrichten. Het Uwv was hiervan op de hoogte, doch heeft nagelaten tijdig actie te ondernemen. Naar haar mening zijn er door het Uwv omissies en fouten gemaakt, en wel in die mate dat de toename van de arbeidsongeschiktheid aan het Uwv is te wijten. Appellante meent dat het niet zo kan zijn dat zij daarvan de dupe wordt. Bij besluit van 19 november 2004 heeft het Uwv de bezwaren van appellante tegen het besluit van 15 december 2003 ongegrond verklaard onder de overweging dat hij niet beschikt over enige discretionaire bevoegdheid om van de wettelijke regeling af te wijken. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft zij het volgende overwogen: "De berekening van de gedifferentieerde WAO-premie is uitgewerkt in het Besluit premiedifferentiatie WAO (verder te noemen: het Besluit). Blijkens artikel 4, tweede lid, van het Besluit worden bij de berekening van het individuele werkgeversrisicopercentage in aanmerking genomen ten laste van de Arbeidsongeschiktheidskas komende arbeidsongeschiktheidsuitkeringen, bedoeld in artikel 76f van de WAO, die in het tweede kalenderjaar voor het premiejaar zijn betaald aan werknemers die bij het intreden van de arbeidsongeschiktheid in dienstbetrekking stonden tot de werkgever. Naar vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) - bijvoorbeeld de uitspraak van 24 februari 2005 (LJN: AT0301) - speelt de oorzaak van de (volledige) arbeidsongeschiktheid geen rol bij de vaststelling van de gedifferentieerde WAO-premie. Daarnaast komt - zie de uitspraak van de CRvB van 19 december 2002 (LJN: AF6785; USZ 2003, 88) - verweerder bij de vaststelling van de gedifferentieerde WAO-premie geen beleidsvrijheid toe. Dit betekent dat het verweerder niet vrijstaat, aan de hand van een beoordeling van de omstandigheden van het geval, de uitkeringsbetalingen al dan niet in de berekening van de gedifferentieerde WAO-premie te betrekken. Omstandigheden als de oorzaak van de volledige arbeidsongeschiktheid en of die binnen de invloedssfeer van de werkgever is gelegen, zijn voor de vaststelling van de gedifferentieerde premie dan ook niet relevant. Indien door de wetgever was beoogd dat met deze omstandigheden rekening kon worden gehouden bij het vaststellen van de gedifferentieerde premie, had dat expliciet in de WAO dan wel in het op die wet gebaseerde Besluit moeten worden bepaald. Dat is evenwel niet het geval. Voorts bevatten de WAO noch het Besluit een hardheidsclausule op grond waarvan in individuele gevallen van de regels inzake de berekening van de gedifferentieerde premie kan worden afgeweken. De rechtbank onderkent dat, nu ingevolge de wettelijke bepalingen met bovengenoemde factoren geen rekening mag worden gehouden, de vaststelling van de gedifferentieerde premie tot voor betrokkenen moeilijk aanvaardbare uitkomsten kan leiden, zoals in het geval van eiseres. Niettemin kan op grond van deze bepalingen niet anders worden geoordeeld dan dat verweerder terecht het gehele bedrag van de in 2002 aan ex-werknemer Verwaal uitbetaalde WAO-uitkering bij de berekening in aanmerking heeft genomen.". De Raad sluit zich hierbij aan. Ook de Raad is van oordeel dat de wettelijke regeling geen ruimte biedt om bij de vaststelling van de gedifferentieerde premie rekening te houden met factoren als door appellante zijn gesteld. In het verlengde hiervan ziet de Raad evenmin grond om appellante te volgen in haar mening dat, voorzover de toename van de arbeidsongeschiktheid van haar ex-werknemer al is gelegen in factoren als door haar genoemd, onder de gegeven omstandigheden de algemene beginselen van behoorlijk bestuur dienen te prevaleren boven een strikte toepassing van de wettelijke bepalingen. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor bevestiging in aanmerking. Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad tot slot geen termen aanwezig. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2006. (get.) G. van der Wiel. (get.) R.E. Lysen. JK/311006