Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ1943

Datum uitspraak2006-09-06
Datum gepubliceerd2006-11-15
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers1350-H-05
Statusgepubliceerd


Indicatie

Aanvullende behoefte vrouw aan alimentatie lager dan de eerder vastgestelde alimentatie; terugbetalingsverplichting van de vrouw van door haar teveel ontvangen alimentatie redelijk op grond van haar huidige vermogen.


Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE Familiesector Uitspraak : 6 september 2006 Rekestnummer. : 1350-H-05 Rekestnr. rechtbank : 04-1636 [De vrouw], wonende te [woonplaats], verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep, hierna te noemen: de vrouw, procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt, tegen [de man], wonende te [woonplaats], verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep, hierna te noemen: de man, procureur mr. J.J.M. Schlicher. PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP De vrouw is op 14 november 2005 in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank te ‘s-Gravenhage van 16 augustus 2005. De man heeft op 27 december 2005 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, ingediend. De vrouw heeft op 27 februari 2006 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend. Van de zijde van de vrouw zijn bij het hof op 6 december 2005 aanvullende stukken ingekomen. Van de zijde van de man zijn bij het hof op 28 juni 2006 aanvullende stukken ingekomen en op voorhand de pleitnotities. Op 5 juli 2006 is de zaak mondeling behandeld. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door mr. G.T.J. Hoff, advocaat te Amsterdam, en de man, bijgestaan door zijn procureur. Ter zitting heeft mr. Hoff verklaard dat hij vanwege verblijf in het buitenland niet in de gelegenheid is geweest om met zijn cliënte de op voorhand toegezonden pleitnota van mr. Schlicher, mede gezien de omvang van die pleitnota, te bespreken en hij heeft verzocht de behandeling van de zaak aan te houden. Het hof heeft dit verzoek ingewilligd en heeft de behandeling van de zaak aangehouden tot een nader te bepalen datum. Van de zijde van zowel de vrouw als de man zijn bij het hof vervolgens op 14 juli 2006 aanvullende stukken ingekomen. Op 21 juli 2006 is de mondelinge behandeling van de zaak voortgezet. Verschenen zijn: de vrouw, bijgestaan door mr. Hoff voornoemd, en de man, bijgestaan door mr. S.L.A. Verburgt, advocaat te ‘s-Gravenhage. Partijen hebben het woord gevoerd, de raadsvrouwe van de man onder meer aan de hand van de bij de stukken gevoegde pleitnotities. VASTSTAANDE FEITEN EN HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daar in hoger beroep geen grief tegen is gericht. Hieronder zal het hof zonodig op hele bedragen afronden. BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTE-LE HOGER BEROEP 1. In geschil is ten aanzien van de alimentatie ten behoeve van de vrouw, de behoefte van de vrouw en haar behoeftigheid. 2. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de alimentatie ten behoeve van de vrouw vast te stellen conform de door haar in het geding gebrachte berekeningen en voorts de man te veroordelen tot (terug)betaling van een bedrag van € 71.479,04, bestaande uit: (i) door de vrouw ten onrechte aan de man terugbetaalde alimentatie ad € 49.597,37, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 augustus 2005 en (ii) te weinig betaalde alimentatie van 1999 tot en met 28 juli 2005 ad € 21.881,67, te vermeerderen met de wettelijke rente sedert de dag van indiening van dit verzoekschrift. 3. De man heeft het beroep van de vrouw gemotiveerd bestreden. Hij verzoekt het hof de vrouw in haar beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar grieven af te wijzen, met bekrachtiging van de bestreden beschikking, zonodig onder verbetering en/of aanvulling van gronden. De man verzoekt in zijn verweerschrift incidenteel de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende: a. de alimentatie ten behoeve van de vrouw per maand te bepalen op: - € 1.288,82 van 1 januari 2000 tot 1 januari 2001; - € 678,72 van 1 januari 2001 tot 1 januari 2002; - nihil vanaf 1 januari 2002; b. vast te stellen dat de vrouw van 1 januari 1999 tot 16 augustus 2005 € 71.874,79 teveel aan alimentatie heeft ontvangen; c. de vrouw te veroordelen een bedrag van € 12.282,88 aan de man terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 augustus 2005 tot aan de dag der algehele voldoening, met uitvoerbaar verklaring van deze beschikking bij voorraad. 4. In de op voorhand toegezonden pleitnotities voor de mondelinge behandeling van 5 juli 2006 heeft de man zijn incidenteel beroep gewijzigd in die zin dat hij thans verzoekt: a. de alimentatie ten behoeve van de vrouw per maand te bepalen op: - € 113,54 van 1 januari 1999 tot en met 31 december 1999; - nihil van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000; - € 141,63 van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001; - nihil vanaf 1 januari 2002; b. vast te stellen dat de vrouw gedurende het tijdvak 1 januari 1999 tot en met 28 februari 2005 een bedrag van € 92.486,23 teveel aan partneralimentatie heeft ontvangen; c. de vrouw te veroordelen een bedrag van € 32.894,32 aan de man terug te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 augustus 2005 tot aan de dag der algehele voldoening, met uitvoerbaar verklaring van deze beschikking bij voorraad. 5. De vrouw heeft het incidentele beroep van de man gemotiveerd bestreden. Inleiding 6. In hoger beroep gaat het om de vraag of de vrouw gezien haar inkomsten uit arbeid en haar inkomsten uit vermogen in haar geheel of gedeeltelijk in haar eigen behoefte kan voorzien. Behoefte vrouw 7. In zijn eerste incidentele grief betoogt de man dat de rechtbank de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw over het jaar 1999 ten onrechte heeft vastgesteld op € 2.601,- per maand. Volgens hem moet dat € 2.560,04 zijn. Blijkens de pleitnota van mr. Schlicher die op 28 juni 2006 aan het hof is toegezonden en waarin wordt uitgegaan van een behoefte over 1999 van € 2.601,- per maand, heeft de man deze grief evenwel prijsgegeven, zodat deze geen verdere bespreking behoeft. Na indexering bedroeg de behoefte van de vrouw in 2000 € 2.666,03 per maand; in 2001 € 2.754,- per maand; in 2002 € 2.880,69 per maand, in 2003 € 2.993,04 en in 2004 € 3.067,- per maand. Behoeftigheid vrouw Algemeen 8. Het hof ziet aanleiding om eerst de door de man opgeworpen tweede incidentele grief te bespreken. Daarin stelt hij dat de rechtbank bij de berekening van de aanvullende behoefte van de vrouw in de jaren 1999 tot en met 2003 ten onrechte haar netto-inkomen in mindering heeft doen strekken op haar huwelijksgerelateerde bruto behoefte. 9. De grief slaagt. Het hof is met de man van oordeel dat het onzuiver is om bij het bepalen van de aanvullende behoefte aan een aanvullende bijdrage van de man de vastgestelde huwelijksgerelateerde behoefte, die tot uitdrukking komt in een brutobedrag, af te zetten tegen een nettobedrag aan eigen inkomsten. Immers, in het ene geval is geen rekening gehouden met inkomstenbelasting en in het andere geval wel. Hoewel de vrouw gelijk heeft waar zij stelt dat aldus geen rekening wordt gehouden met betaalde belasting, zal het hof toch deze brutobenadering volgen, daar een vergelijking van nettogegevens niet mogelijk is. Immers, de huwelijksgerelateerde behoefte van de vrouw kan slechts als brutobedrag uit de stukken worden afgeleid. Het hof zal hieronder eerst aangeven met welke bruto-inkomsten van de vrouw rekening zal worden gehouden. Vervolgens zal het hof per jaar vaststellen wat haar aanvullende brutobehoefte is. Inkomsten uit arbeid 10. Het hof zal rekening houden met de bruto-inkomsten zoals die staan vermeld in de door de vrouw in het geding gebrachte aangiftes IB voor de jaren 1999 tot en met 2004. Uit de aangifte IB 1999 leidt het hof af dat de inkomsten van de vrouw in dat jaar ƒ 31.153,- (€ 14.136,62) bruto bedroegen. Dit komt neer op € 1.178,05 bruto per maand. Uit de aangifte IB 2000 leidt het hof af dat de inkomsten van de vrouw in dat jaar ƒ 33.623,- (€ 15.257,45) bruto bedroegen. Dit komt neer op € 1.271,45 bruto per maand. Uit de aangifte IB 2001 leidt het hof af dat de inkomsten van de vrouw in dat jaar € 14.082,- bruto bedroegen. Dit komt neer op € 1.173,50 bruto per maand. Uit de aangifte IB 2002 leidt het hof af dat de inkomsten van de vrouw in dat jaar € 14.487,- bruto bedroegen. Dit komt neer op € 1.207,25 bruto per maand. Uit de aangifte IB 2003 leidt het hof af dat de inkomsten van de vrouw in dat jaar € 15.302,- bruto bedroegen. Dit komt neer op € 1.275,17 bruto per maand. Uit de aangifte IB 2004 leidt het hof af dat de inkomsten van de vrouw in dat jaar € 14.238,- bruto bedroegen. Dit komt neer op € 1.186,50 bruto per maand. Inkomsten uit vermogen 11. De vrouw stelt dat de rechtbank bij het bepalen van haar aanvullende behoefte ten onrechte is uitgegaan van een rendement van 4% over het aanwezige vermogen in plaats van de daadwerkelijk genoten inkomsten uit vermogen. 12. Deze grief slaagt. Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval met de daadwerkelijk genoten inkomsten uit vermogen rekening dient te worden gehouden, nu dit een reëler beeld geeft van de werkelijkheid. Het hof zal rekening houden met de bruto-inkomsten uit vermogen, zoals vermeld op de door mr. Hoff in het geding gebrachte bijlage achter zijn reactie op de pleitnotities van mr. Schlicher, die voor wat betreft 1999 en 2000 zijn terug te vinden in de aangiften over die jaren en voor wat betreft 2001-2004 gestaafd worden door de overzichten van dividend- en rente-inkomsten die de vrouw heeft overgelegd. Uit die overzichten blijkt het volgende. De bruto-inkomsten uit vermogen bedroegen in 1999 € 1.507,-. Dit komt neer op € 125,58 bruto per maand. De bruto-inkomsten uit vermogen bedroegen in 2000 € 5.865,-. Dit komt neer op € 488,75 bruto per maand. De bruto-inkomsten uit vermogen bedroegen in 2001 € 16.257,-. Dit komt neer op € 1.354,75 bruto per maand). De bruto-inkomsten uit vermogen bedroegen in 2002 € 26.016,-. Dit komt neer op € 2.168,- bruto per maand. De bruto-inkomsten uit vermogen bedroegen in 2003 € 27.395,-. Dit komt neer op € 2.282,92 bruto per maand. De bruto-inkomsten uit vermogen bedroegen in 2004 € 31.417,-. Dit komt neer op € 2.618,08 bruto per maand. Aanvullende behoefte vrouw 13. Uit het vorenstaande (de in rechtsoverweging 7 becijferde behoefte verminderd met de in rechtsoverwegingen 10 en 12 genoemde inkomsten) volgt dat de aanvullende behoefte van de vrouw - steeds afgerond en bruto per maand - in 1999 € 1.297,- bedroeg; in 2000 € 906,-; in 2001 € 226,-; in 2002 -/- € 495,-; in 2003 -/- € 565,- en in 2004 -/- € 738,-. Dit leidt tot de conclusie, dat de vrouw met ingang van 1 januari 2002 geen behoefte meer heeft aan een aanvullende alimentatie ten laste van de man. Feitelijke alimentatiebetalingen door man 14. Partijen verschillen van mening over de hoogte van de door de man verrichte feitelijke alimentatiebetalingen in de jaren 1999 tot en met 2003. Ter terechtzitting in hoger beroep hebben partijen er mee ingestemd dat het hof de door hen gestelde jaarlijkse bedragen middelt. Gelet hierop zal het hof ervan uitgaan dat de man aan alimentatie heeft betaald - steeds afgerond - in 1999 € 16.334,-; in 2000 € 16.878,-; in 2001 € 15.882,-; in 2002 € 15.201,- en in 2003 € 14.294,-. De man heeft in 2004 een alimentatie betaald van € 13.920,- en in 2005 € 2.806,-. Afstand door vrouw van indexering alimentatiebetalingen man? 15. De vrouw stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vrouw heeft afgezien van de haar wettelijk toekomende indexering van de alimentatie over de jaren vóór 2004. Zij stelt dat haar vorige advocaat dit ter zitting bij de rechtbank ‘op eigen houtje’ heeft verklaard, maar dat zij zelf nooit ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van haar recht op indexering. Zij vordert in hoger beroep alsnog betaling van de indexering over de reeds betaalde alimentatie vanaf 1999. 16. De man stelt dat de rechtbank ter zake op goede gronden heeft geoordeeld. 17. Het hof is van oordeel dat de vrouw in die vordering niet ontvankelijk is nu deze vordering niet voor het eerst in hoger beroep kan worden gedaan. Voor zover de vrouw betoogt, dat bij de berekening alsnog met die indexering rekening moet worden gehouden, verwerpt het hof dat betoog nu dat gezien bovenstaande wijze van berekening niet relevant is. Berekening van de te veel betaalde alimentatie. 18. Uit hetgeen het hof hiervoor heeft overwogen, volgt dat het hof van oordeel is dat de aanvullende behoefte van de vrouw met ingang van 1999 lager is dan de eerder vastgestelde alimentatie. Rekening houdend met zowel de vastgestelde aanvullende behoefte van de vrouw als de hoogte van de door de man verrichte feitelijke betalingen, is het hof van oordeel dat de man in 1999 € 770,- teveel alimentatie heeft betaald; in 2000 € 6006,-; in 2001 € 13.170,-; in 2002 € 15.201,-; in 2003 € 14.294,-; in 2004 13.920,- en in 2005 € 2.806,-. In totaal heeft de man in de periode van 1999 tot en met 2005 derhalve een bedrag van € 66.176,- teveel aan alimentatie heeft betaald. 19. De vraag resteert of de vrouw de door haar teveel ontvangen alimentatie aan de man dient terug te betalen. De man heeft dit verzocht. Verplichting tot teruggave van de door de vrouw teveel ontvangen alimentatie? 20. Onder verwijzing naar zowel een uitspraak van de Hoge Raad van 5 oktober 1990, NJ 1990, 576 als de overgangsbepaling van de Wet Limitering Alimentatie stelt de vrouw dat, nu zij niet (langer) aanspraak maakt op verlenging van de duur van de alimentatie, het gegeven dat de man exclusief gerechtigd is tot het door hem opgebouwde pensioen, een rol dient te spelen bij de beoordeling van de vraag of hij aanspraak mag maken op terugbetaling van de teveel betaalde alimentatie en, zo ja, tot welk bedrag. In dat kader stelt zij dat zij zelf voor haar pensioen dient te zorgen. 21. Het hof is van oordeel dat van de vrouw verwacht mag worden dat zij de volledig door haar teveel ontvangen alimentatie aan de man terugbetaalt. Gelet op de omvang van haar huidige vermogen acht het hof haar daartoe zonder meer in staat. Het hof is van oordeel dat de vrouw daarnaast, gelet op de omvang van haar vermogen, in staat moet worden geacht om in haar pensioen te voorzien. 22. Tussen partijen is in confesso dat de vrouw aan de man op 2 september 2005 een bedrag van € 59.591,91 heeft terugbetaald (zie de pleitnotities van mr. Schlicher, pos. 40). Gelet hierop is het hof van oordeel dat de vrouw aan de man thans nog een bedrag van - afgerond - € 6.584,- verschuldigd is. De wettelijke rente is toewijsbaar zoals hierna vermeld. 23. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing. BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP Het hof: vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende: bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van het arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 18 september 1989 - de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man met ingang van 1 januari 1999 tot en met 31 december 1999 op € 1.297,- per maand; bepaalt de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man met ingang van 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000 op € 906,- per maand; bepaalt de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man met ingang van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001 op € 226,- per maand; bepaalt de alimentatie voor de vrouw ten laste van de man met ingang van 1 januari 2002 op nihil; bepaalt dat de vrouw binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking het restant van de door de man vanaf 1 januari 1999 teveel betaalde alimentatie, zijnde € 66.176,- aan de man dient terug te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van de betekening van deze beschikking tot aan de dag der algehele voldoening; met dien verstande dat op voormeld bedrag in mindering moet worden gebracht het bedrag dat de vrouw op 2 september 2005 (€ 59.591,91) aan de man heeft voldaan verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad; wijst af het meer of anders verzochte. Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Labohm en Tanja-van den Broek, bijgestaan door mr. Sierksma als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 september 2006.