
Jurisprudentie
AZ1941
Datum uitspraak2006-11-03
Datum gepubliceerd2006-11-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/5139 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers04/5139 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
WAO-schatting.
Uitspraak
04/5139 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank van Amsterdam, 03/1632 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 november 2006
I. PROCESVERLOOP
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding het Uwv in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder het Uwv tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante heeft mr. J.G. Wattilete, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2006, waar appellante met bericht van verhindering niet is verschenen. Het Uwv heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M.H.A.H. Smithuyzen.
II. OVERWEGINGEN
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak als haar oordeel gegeven dat het Uwv terecht en op goede gronden de uitkering van appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) met ingang van 3 september 2001 heeft herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
Zij heeft daartoe de juistheid onderschreven van het aan het bestreden besluit van 25 februari 2003 ten grondslag liggende standpunt dat appellante, uitgaande van de door de verzekeringsarts R.J. Maaskant ten aanzien van haar vastgestelde beperkingen, per 3 september 2001 in staat was met de haar voorgehouden functies een zodanig inkomen te verdienen dat het verlies aan verdiencapaciteit 19,4% bedraagt.
In hoger beroep is namens appellante - kort samengevat - aangevoerd dat er onvoldoende onderzoek is geweest naar de psychische klachten van appellante en dat verzuimd is informatie op te vragen bij haar huisarts. Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte overschrijdingen van met name de psychische belastbaarheid van appellante aanvaardbaar geacht.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad ziet evenals de rechtbank geen redenen om de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen met betrekking tot de klachten van appellante en de daaruit voortvloeiende beperkingen voor onjuist te houden. De Raad neemt hierbij in aanmerking dat de verzekeringsarts na onderzoek van appellante en op basis van de anamnese beperkingen in het belastbaarheidspatroon ten aanzien van de knieƫn, voeten en de psychische belastbaarheid heeft aangenomen. Daarbij is meegewogen dat appellante voor haar psychische klachten onder behandeling was van haar huisarts, die medicatie heeft voorgeschreven. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 7 januari 1997, gepubliceerd in RSV 1997/126, terecht appellantes grief verworpen dat door de verzekeringsarts is nagelaten informatie bij de behandelende sector op te vragen. Er zijn door appellante geen gegevens in het geding gebracht die aanleiding geven voor de veronderstelling dat sprake is van een ondeugdelijke medische oordeelsvorming.
De Raad heeft, uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid, gezien de door de bezwaarverzekeringarts gegeven toelichting, evenmin grond om ervan uit te gaan de aan appellante voorgehouden functies voor haar in medisch opzicht niet geschikt zouden zijn. Naar het oordeel van de Raad heeft appellante niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de mogelijke overschrijdingen buiten de belastbaarheid van appellante vallen, nu de Raad vaststelt dat een overschrijding op aspect 28A (aanmerkelijke tijdsdruk) binnen de belastbaarheid van appellante valt. Appellantes grief hieromtrent faalt daarom. Vastgesteld kan worden dat de arbeidskundige component eveneens op goede gronden berust.
Het vorenstaande betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
De uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 november 2006.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) W.R. de Vries.
EK1210