
Jurisprudentie
AZ1935
Datum uitspraak2006-11-02
Datum gepubliceerd2006-11-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/2314 CSV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/2314 CSV
Statusgepubliceerd
Indicatie
Overschrijding bezwaartermijn niet verschoonbaar.
Uitspraak
06/2314 CSV
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 8 maart 2006, 05/2163 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 november 2006.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 5 oktober 2006, waar appellante niet is verschenen, terwijl het Uwv zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. R.P. Bourne, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. OVERWEGINGEN
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of het Uwv het bezwaar van appellante bij besluit van 20 mei 2004 op juiste gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het feit dat appellante bij het instellen van bezwaar de ingevolge de artikelen 6:7, 6:8; 6:9 en 6:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gestelde termijn voor het indienen van een bezwaarschrift van zes weken, niet in acht heeft genomen en dat niet is gebleken van enige omstandigheid op grond waarvan redelijkerwijs niet geoordeeld kan worden dat appellante in verzuim zijn geweest.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daarbij vastgesteld dat niet onomstotelijk vaststaat dat het op
22 februari 2005 gedagtekende bezwaarschrift daadwerkelijk op die datum is verzonden. Naar het oordeel van de rechtbank levert een door een frankeermachine aangebrachte datumaanduiding geen overtuigend bewijs voor de ter post bezorging op die datum. De ontvangst van het bezwaarschrift door het Uwv op 18 maart 2005, drie dagen na afloop van de bezwaartermijn, alsmede een poststempel van TPG Post op de enveloppe met de datum 17 maart 2005, heeft de rechtbank tot de conclusie geleid dat appellante het bezwaarschrift niet tijdig heeft ingediend en daarmee de bezwaartermijn heeft overschreden. Tevens is de rechtbank niet gebleken van redenen die de overschrijding van de wettelijke bezwaartermijn verschoonbaar doen zijn.
De Raad onderschrijft dit oordeel van de rechtbank en overweegt dat hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd in essentie een herhaling is van hetgeen in eerste aanleg naar voren is gebracht en door de rechtbank terecht en gemotiveerd is verworpen. In situaties als de onderhavige rust op appellante de bewijslast met betrekking tot het antwoord op de vraag wanneer het bezwaarschrift ter post is bezorgd. Naar het oordeel van de Raad is appellante er niet in geslaagd om aan te tonen dat het bezwaarschrift voor afloop van de bezwaartermijn ter post is bezorgd, waarbij de Raad opmerkt dat de in hoger beroep overgelegde brief van TPG Post geen steun geeft voor het standpunt van appellante.
Gezien het vorenstaande komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 november 2006.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) R.E. Lysen.