Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ1931

Datum uitspraak2006-11-02
Datum gepubliceerd2006-11-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/1557 WW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vaststelling dagloon. WAO-uitkering naar een klasse van 45-55% en WW-uitkering.


Uitspraak

06/1557 WW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 3 februari 2006 , nr. 05/672 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 2 november 2006. I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. H. Koelewijn, advocaat te Woerden, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2006, waar appellant, daartoe opgeroepen, in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. H. Koelewijn voornoemd. Het Uwv heeft zich, daartoe opgeroepen, laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clement, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. II. OVERWEGINGEN De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende. Bij besluit van 21 februari 2005 heeft het Uwv met ingang van 1 februari 2005 aan appellant een uitkering ingevolge de WW toegekend, waarbij het WW-dagloon is vastgesteld met toepassing van artikel 14 van de Dagloonregels Invoeringswet Stelselherziening Sociale Zekerheid ( hierna: Dagloonregels IWS). Bij het bestreden besluit van 29 juni 2005 is het bezwaar daartegen ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. In hoger beroep is van de zijde van appellant in het verlengde van hetgeen hij in eerste aanleg naar voren heeft gebracht, gesteld dat hij door toepassing van artikel 14, eerste lid, van de Dagloonregels IWS zwaar gedupeerd wordt, nu hij blijkbaar door te gaan werken op arbeidstherapeutische basis uiteindelijk voor de WW slechter af is. Appellant is van mening dat de Dagloonregels IWS nu juist bedoeld zijn voor dergelijke situaties, ten einde te voorkomen dat hervatting leidt tot verlaging van het dagloon. Hij heeft daarbij gewezen op artikel 14, vijfde lid, van de Dagloonregels IWS waarin is bepaald dat artikel 14, eerste lid van de Dagloonregels IWS niet wordt toegepast indien bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid rekening wordt gehouden met de arbeid die de werknemer na het intreden van zijn arbeidsongeschiktheid heeft verricht in dienstbetrekking waaruit hij werkloos is geworden. Door het wegvallen van de inkomsten uit arbeid van appellant herleefde zijn WAO-uitkering naar een klasse van 45-55% arbeidsongeschiktheid. Bij toekenning van een WW-uitkering voor het resterende deel had dan op basis van artikel 17 van de Dagloonregels IWS rekening kunnen worden gehouden met het dagloon berekend op basis van de eerdere dienstbetrekking, nu dit dagloon immers hoger was. In zijn verweerschrift en ter zitting van de Raad heeft het Uwv betoogd van mening te zijn en te blijven dat het bestreden besluit op juiste gronden berust. Het dagloon behorende bij de aan appellant met ingang van 1 februari 2005 toegekende werkloosheidsuitkering is volgens het Uwv terecht vastgesteld onder toepassing van artikel 14, eerste lid, van de Dagloonregels IWS. In dit verband is van een situatie als bedoeld in het vijfde lid van artikel 14 Dagloonregels IWS niet gebleken, zulks omdat bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid (in de zin van de WAO) geen rekening is gehouden met de door appellant bij TBI Beton-en Waterbouw Voormolen BV in dienstbetrekking verrichte arbeid. Inzake het beroep van appellant op toepassing van artikel 17 van de Dagloonregels IWS (de zgn. garantieregeling) heeft het Uwv ter zitting van de Raad nog gewezen op het derde lid van artikel 17 van de Dagloonregels IWS. Daarin wordt het volgende bepaald. “ Indien het dagloon, uitsluitend berekend naar de in het eerste lid bedoelde na het primaire ontslag aanvaarde arbeid, lager zou zijn dan het primaire dagloon, wordt niettemin gedurende elke door ontslag ontstane werkloosheidsperiode, welke binnen 36 maanden na het primaire ontslag aanvangt, het dagloon vastgesteld op een bedrag, dat niet lager is dan het primaire dagloon. Indien de werknemer op de datum van het primaire ontslag 57,5 jaar of ouder is, is de in de vorige zin genoemde termijn van 36 maanden niet van toepassing.”. In het geval van appellant is de werkloosheid in dit geding aangevangen buiten de 36 maandentermijn en was appellant bij aanvang van zijn primaire werkloosheid nog geen 57,5 jaar oud, zodat reeds op grond hiervan artikel 17 van de Dagloonregels IWS niet van toepassing zou kunnen zijn. De Raad verenigt zich met dit betoog en maakt dit tot het zijne. Nu de Raad zich ook kan verenigen met hetgeen de rechtbank heeft overwogen, volgt uit het vorenstaande dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.E. Lysen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 2 november 2006. (get.) N.J. van Vulpen-Grootjans. (get.) R.E. Lysen. EK1710