Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ1925

Datum uitspraak2006-11-07
Datum gepubliceerd2006-11-10
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureVerzet
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/1170 NABW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verzet ongegrond. Griffierecht niet tijdig betaald.


Uitspraak

06/1170 NABW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het verzoek om herziening van: [verzoeker] (hierna: verzoeker), van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 augustus 2005, 04/7288 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: verzoeker en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk (hierna: College) Datum uitspraak: 7 november 2006 I. PROCESVERLOOP Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet van 11 juli 2006 heeft de Raad het door verzoeker ingediende verzoek om herziening van de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard. Tegen deze uitspraak heeft verzoeker verzet gedaan. Het geding is behandeld ter zitting van 24 oktober 2006. Verzoeker is verschenen. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen. II. OVERWEGINGEN De uitspraak van de Raad van 11 juli 2006 berust hierop, dat het bij het indienen van het verzoek om herziening verschuldigde griffierecht van € 105,-- niet binnen de laatstelijk door de griffier bij aangetekende brief van 13 april 2006 gestelde termijn is betaald en dat op grond van de beschikbare gegevens redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat verzoeker niet in verzuim is geweest. In geding is de vraag of het verzoek om herziening van verzoeker terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De verschuldigdheid van het griffierecht voor de behandeling van het herzieningsverzoek vloeit voort uit het bepaalde in artikel 22, zevende lid, van de Beroepswet. Op de verschuldigdheid van het griffierecht is verzoeker gewezen bij brieven van 13 maart 2006 en 13 april 2006. Verzoeker is er voorts bij brief van 3 mei 2006 nog op gewezen dat het gedane verzoek om uitstel van betaling niet wordt ingewilligd. Vaststaat dat het griffierecht niet binnen de gestelde termijnen of nadien is betaald. Aangezien artikel 22 van de Beroepswet een bepaling van dwingend recht bevat, kan van het voldoen van griffierecht geen vrijstelling worden verleend, terwijl voorts van de door verzoeker gestelde betalingsonmacht niet is gebleken. De enkele omstandigheid dat verzoeker in 2006 meerdere zaken bij de Raad aanhangig heeft gemaakt maakt dit niet anders. Zoals de Raad in dit kader reeds meermalen heeft overwogen, zie onder meer de uitspraak van 29 augustus 2005 (LJN: AU1857), kan van het recht dat een belanghebbende ingevolge artikel 22 van de Beroepswet dient te betalen, niet worden gezegd dat het de toegang tot de rechter wezenlijk belemmert. Gelet op het vorenstaande moet het verzet met toepassing van artikel 8:55, vijfde lid, aanhef en onder b van de Awb ongegrond worden verklaard. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het verzet ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.H. Polderman-Eelderink als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 november 2006. (get.) R.H.M. Roelofs. (get.) A.H. Polderman-Eelderink.