Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ1891

Datum uitspraak2006-08-15
Datum gepubliceerd2006-11-09
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersKGC200501753-HE
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verkoper in herenmodezaak zegt zijn arbeidsovereenkomst op en gaat werken bij concurrent. In KG vordert hij matiging cq schorsing van het concurrentiebeding dat nog recent was overeengekomen. Hof: appel ongegrond. Het is niet aannemelijk dat bodemrechter tot matiging of wijziging van het concurrentiebeding zal komen.


Uitspraak

KG C0501753/HE ARREST VAN HET GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH, achtste kamer, van 15 augustus 2006, gewezen in de zaak van: [X], wonende te [woonplaats], appellant bij exploot van dagvaarding van 29 november 2005, procureur: mr. P. de Boer, tegen: [Y], gevestigd te [vestigingsplaats], geïntimeerde bij gemeld exploot, procureur: mr. J.A.Th.M. van Zinnicq Bergmann, op het hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Bosch, sector kanton, locatie ’s-Hertogenbosch gewezen vonnis van 1 november 2005 tussen appellant - [X] - als gedaagde in conventie, voorwaardelijk eiser in reconventie en geïntimeerde - [Y.] - als eiseres in conventie, verweerster in voorwaardelijke reconventie. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 132728/KG ZA 05-682) Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis. 2. Het geding in hoger beroep 2.1. Bij memorie van grieven heeft [X] zeven grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, in conventie tot afwijzing van de vorderingen en in reconventie tot matiging, althans schorsing van het concurrentiebeding, met veroordeling van [Y.] in de proceskosten van beide instanties. 2.2. Bij memorie van antwoord heeft [Y.] onder overlegging van twee producties de grieven bestreden en geconcludeerd in conventie en in reconventie primair tot niet ontvankelijk verklaren van [X] in hoger beroep en subsidiair tot bevestigen van het vonnis waarvan beroep, met veroordeling van [X] in de kosten van het hoger beroep. 2.3. Partijen hebben daarna de gedingstukken overgelegd en uitspraak gevraagd. 3. De gronden van het hoger beroep Het hof verwijst naar de inhoud van de memorie van grieven. 4. De beoordeling 4.1. Het gaat in dit hoger beroep om het volgende. [X] is van 1 augustus 2001 tot en met 31 december 2003 bij [Y.], die een herenmodezaak exploiteert in [vestigingsplaats], in dienst geweest in de functie van verkoopmedewerker. In de periode 1 januari 2004 tot 1 mei 2004 is hij werkzaam geweest in de autobranche. Met ingang van 1 mei 2004 is hij opnieuw krachtens een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij [Y.] in de functie van coördinator. In die op 22 april 2004 ondertekende arbeidsovereenkomst is in art. 12 het navolgende concurrentiebeding opgenomen: Concurrentiebeding Art. 12. Gedurende de dienstbetrekking, alsmede gedurende één jaar na de beëindiging daarvan, zal de werknemer binnen [vestigingsplaats] noch zelf in enigerlei vorm een onderneming, gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan dat van [Y] mogen vestigen, drijven, mededrijven of doen drijven, hetzij direct, hetzij indirect, noch financieel, in welke vorm ook, bij een dergelijke zaak belang hebben, direct of indirect of daarin of daarvoor op enigerlei wijze werkzaam zijn, hetzij tegen vergoeding, hetzij om niet, of daarin een aandeel hebben van welke aard ook. Voorts is het de werknemer gedurende de genoemde periode na beëindiging van de dienstbetrekking verboden de relaties van [Y] op enigerlei wijze te benaderen. [X] heeft bij brief van 25 augustus 2005 zijn arbeidsovereenkomst met [Y.] opgezegd tegen het einde van de maand en aangekondigd per 1 oktober 2005 in dienst te treden van [A.], een herenmodewinkel met een vestiging in [vestigingsplaats]. Ondanks sommatiebrieven van de zijde van [Y.] is hij daadwerkelijk per 1 oktober 2005 in dienst getreden van [A.]. [Y.] heeft vervolgens bij wege van voorlopige voor-ziening een gebod tot het staken van die werkzaamheden gevorderd op verbeurte van een dwangsom, alsmede een voorschot van de geleden en nog te lijden schade van € 784,00. [X] heeft een voorwaardelijke reconventionele vordering ingediend strekkende tot matiging van het overeengekomen concurrentiebeding en omzetting in een relatiebeding met nevenvorderingen. De kantonrechter heeft de vordering in conventie toegewezen en de vorderingen in reconventie afgewezen. Tegen dat vonnis is het beroep gericht. 4.2.1. Het beroep betreft een kort geding. In de eerste plaats dient derhalve te worden onderzocht of ook in appel nog sprake is van een spoedeisend belang. [Y.] heeft bij memorie van antwoord primair aangevoerd dat dit belang is komen te ontbreken. Zij stelt dat Wijgergans ook na het kort geding vonnis is blijven werken bij [A.], bij een van de andere filialen dan in [vestigingsplaats]. Zij wijst er op dat eerst op 14 maart 2006, derhalve viereneenhalve maand na het wijzen van het vonnis in kort geding van grieven is gediend, zodat er geen sprake meer is van een spoedeisend belang bij een voorziening als gevorderd. Het hof zou zich onbevoegd moeten verklaren, aldus [Y.]. 4.2.2. Het hof acht een spoedeisend belang ook in hoger beroep aanwezig, nu het overeengekomen concurrentiebeding nog loopt tot 1 oktober 2006 en [X] er belang bij heeft om bij [A.] in het filiaal te [vestigingsplaats] te (kunnen) gaan werken. De vordering is derhalve in zoverre ontvankelijk. 4.3.1. Grief 1 luidt dat de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 4.1. ten onrechte heeft overwogen dat aan het betoog van [X] omtrent de aard van zijn werkzaamheden, de inrichting van de branche en het koopgedrag van de klanten, voorbijgegaan moet worden vanwege de korte duur van het dienstverband tussen [X] en [Y.]. Ter toelichting voert hij aan dat bij een belangenafweging in kort geding het belang van [X] zwaarder had dienen te wegen mede gezien zijn aanbod om een relatiebeding te accepteren. Hij stelt dat juist bij een kort dienstverband het risico van verlies van klantenbestand en strategische en/of commerciële kennis verwaarloosbaar is. Ook het leeftijdargument kan en mag niet medebepalend zijn voor de afwijzing. Deze grief is gemotiveerd weersproken. 4.3.2. Het hof oordeelt aldus. De grief berust op een onjuiste lezing van de betreffende overweging in het vonnis. De kantonrechter heeft de betogen van [X] verworpen door er op te wijzen dat het (concurrentie)beding nog geen 6 maanden tevoren door partijen schriftelijk was overeengekomen. Aan partijen kan worden toegegeven dat die genoemde tijdsspanne onjuist was, aangezien de arbeidsovereenkomst, waarin het concurrentiebeding is opgenomen op 22 april 2004 is ondertekend, terwijl [X] in augustus 2005 heeft opgezegd, doch de nadruk van de betreffende overweging ligt op het feit dat partijen andermaal een schriftelijke arbeidsovereenkomst hebben gesloten en daarin welbewust een concurrentiebeding voor een periode van één jaar zijn overeengekomen. Partijen zijn het er in dit verband over eens dat het concurrentiebeding zich beperkt tot het elders werkzaam zijn of in dienst treden in herenmodezaken in [vestigingsplaats] die in hetzelfde segment van de markt optreden, waarbij het zou gaan om ongeveer 11 bedrijven. Buiten [vestigingsplaats] is [X] vrij in zijn keuze. Het relatiebeding in het concurrentiebeding is beperkt tot de klanten van [Y.]. Het hof verwerpt de stelling van [X] in de inleiding van de memorie van grieven dat het gestelde belang van [Y.] bij handhaving van het concurrentiebeding zou zijn beperkt tot het behouden van de bestaande relaties. [Y.] heeft één en andermaal, ook in hoger beroep, aangevoerd dat haar belang mede berust op de kennis die [X] heeft op grond van zijn ruim vier jaar durend dienstverband bij [Y.] (met een korte onderbreking) omtrent het strategische en commerciële beleid, zeker nu [X] sedert 1 mei 2004 in de functie van coördinator was benoemd en mede verantwoordelijk was, althans betrokken was bij het inkoopbeleid. Het hof acht bij afweging van de wederzijdse belangen het hoogst onaannemelijk dat de bodemrechter in een eventuele procedure zal oordelen dat het nog recent overeengekomen concurrentiebeding zou moeten worden gematigd, mede gezien het feit dat het concurrentiebeding voornamelijk is be-perkt tot het werken in [vestigingsplaats] in hetzelfde marktsegment en voorts dat dit is beperkt tot één jaar. Het hof acht het tevens - in kort geding oordelend - hoogst aannemelijk dat [X] gezien de laatstelijk door hem uitgeoefende functie beschikte over relevante strategische en bedrijfseconomische kennis over het be-drijf van [Y.] die niet met de concurrent dient te worden gedeeld. De voorzieningenrechter kon derhalve tot voormeld oordeel komen bij afweging van de wederzijdse belangen van partijen. Grief 1 is derhalve ongegrond. 4.4. Grief II bestrijdt een deeloverweging omtrent het veronderstelde belang van [Y.] bij handhaving van het concurrentiebeding en de wijze waarop een feitenonderzoek naar alle relevante feiten zou moeten plaatsvinden. Deze overweging moet worden gelezen in haar totale contekst, waarbij de kantonrechter de belangen over en weer heeft gewogen. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor naar aanleiding van grief I werd overwogen, kon de kantonrechter oordelen dat voor een schorsing van het concurrentiebeding bij afweging van de wederzijdse belangen geen reden bestond. Zonodig wordt de desbetreffende overweging in die zin verbeterd en aangevuld. Grief 2 kan derhalve niet leiden tot vernietiging van het beroepen vonnis. 4.5. Grief III betreft de overweging van de kantonrechter met betrekking tot een mogelijkheid van schadeplichtigheid indien [X] ten onrechte aan het concurrentiebeding zou worden gehouden. Wat hiervan ook zij, in het kader van de voorlopige voorziening dient na afweging van de wederzijds gestelde en aannemelijk geworden belangen te worden geoordeeld of handhaving dan wel matiging of schorsing van het beding aan de orde is. Op de gronden als hiervoor door het hof overwogen is het voorlopig oordeel juist dat [X] aan het overeengekomen beding dient te worden gehouden. Grief III, voorzover juist, leidt derhalve niet tot een ander oordeel. 4.6. Grief V betreffende de voorwaardelijke reconventie vloeit voort uit de grieven die in conventie zijn opgeworpen en deelt het lot van die grieven. 4.7. De grieven IV en VI betreffen de proceskostenveroordelingen. Deze grieven falen, de beslissingen in eerste aanleg in het vonnis waarvan beroep zullen worden bekrachtigd. Grief VII heeft geen zelfstandige betekenis. 4.8. Het vonnis waarvan beroep zal derhalve worden bekrachtigd met veroordeling van Wijgerings als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in hoger beroep. 5. De uitspraak Het hof: bekrachtigt onder aanvulling en verbetering van gronden het vonnis waarvan beroep; veroordeelt [X] in de proceskosten in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [Y.] begroot op € 291,-- wegens verschotten en op € 894,-- wegens salaris procureur. Dit arrest is gewezen door mrs. Koster-Vaags, Aarts en Spoor en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof op 15 augustus 2006.