
Jurisprudentie
AZ1876
Datum uitspraak2006-08-03
Datum gepubliceerd2006-11-09
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4263 AW-VV
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Datum gepubliceerd2006-11-09
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4263 AW-VV
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter
Indicatie
Verzoek na pensionering status van gastdocent te krijgen, afgewezen. Universiteit nalatig uitspraak rechtbank uit te voeren. Spoedeisend belang. Voorlopige voorziening toegewezen. Dwangsom.
Uitspraak
06/4263 AW-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van:
[verzoeker] wonende te [woonplaats] (hierna: verzoeker),
in verband met het hoger beroep van:
het College van bestuur van de Universiteit van [woonplaats]
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank [woonplaats] van 15 december 2006 (lees: 2005), 05/5135 en 05/2735 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
verzoeker
en
het College van bestuur van de Universiteit van [woonplaats] (hierna: College)
Datum uitspraak: 3 augustus 2006
I. PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. A.J. de Boer, advocaat te [woonplaats], een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is behandeling van dit verzoek op een zitting achterwege gebleven.
II. OVERWEGINGEN
1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Verzoeker was tot zijn pensionering in maart 2005 werkzaam bij de afdeling Psychologie van de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen van de Universiteit van [woonplaats], laatstelijk aangesteld in de functie van universitair docent. Verzoeker heeft verzocht om na zijn pensionering de status van gastmedewerker te krijgen; de voorzitter van de afdeling Psychologie van de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen heeft verzoeker bij brief van 13 oktober 2004 bericht dit verzoek niet te honoreren. Het College heeft het daartegen gemaakte bezwaar bij het bestreden besluit van 26 april 2005 niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat de beslissing van 13 oktober 2004 geen publiekrechtelijke rechtshandeling inhoudt en derhalve geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb is waartegen bezwaar kan worden gemaakt.
2.1. De voorzieningenrechter van de rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak, voorzover thans van belang, het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Daartoe heeft hij overwogen dat het bezwaar van verzoeker ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard omdat naar zijn oordeel - kort samengevat - het gastmedewerkerschap beheerst wordt door de ambtenaarrechtelijke rechtsverhouding tussen de gepensioneerde (ex)ambtenaar en de universiteit, de brief van 13 oktober 2004 moet worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb en verzoeker door de weigering hem het gastmedewerkerschap toe te kennen rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen. Bij de aangevallen uitspraak is het College opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in die uitspraak is overwogen.
2.2. Namens het College heeft mr. P.A.M. Witteveen, advocaat te [woonplaats], tegen dit onderdeel van de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld.
3. Namens verzoeker heeft mr. De Boer, voornoemd, bij schrijven van 18 juli 2006 verzocht een voorlopige voorziening te treffen, aangezien het College tot op heden nalatig is geweest uitvoering te geven aan de aangevallen uitspraak. Daarbij is gesteld dat verzoeker een spoedeisend belang heeft, nu hij, gelet op de betrokken belangen, de besluitvorming van het College niet langer kan afwachten, daarbij mede in aanmerking genomen dat sinds de aangevallen uitspraak reeds ruim zeven maanden zijn verstreken. Tevens is verzocht toepassing te geven aan artikel 8:86 van de Awb.
3.1. In reactie op het verzoek om voorlopige voorziening heeft mr. Witteveen, voornoemd, als gemachtigde van het College meegedeeld dat het niet opportuun lijkt het verzoek in behandeling te nemen, omdat de beslissing op bezwaar naar verwachting binnen enkele weken zal worden genomen.
4. De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
4.1. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Overeenkomstig vaste rechtspraak van de Raad dient in hoger beroep ook een door verzoeker aangevochten (fictieve) weigering om te beslissen met overeenkomstige toepassing van artikel 6:19, eerste lid, in verbinding met artikel 6:24, eerste lid, van de Awb te worden beoordeeld. In dat kader kan ook een verzoek om voorlopige voorziening worden gedaan, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2. De voorzieningenrechter constateert dat door het College geen voorlopige voorziening is gevraagd teneinde de werking van de aangevallen uitspraak op te schorten. Het College is derhalve gehouden om ter uitvoering van die uitspraak een nieuw besluit te nemen.
4.3. Bij brief van 20 juli 2006 is namens het College in reactie op de namens verzoeker gevraagde voorlopige voorziening meegedeeld dat de interne voorbereidingsfase inmiddels is afgerond, dat het College een hoorzitting heeft uitgeschreven voor 27 juli 2006 en dat de verwachting is dat er binnen circa twee à drie weken na de hoorzitting een beslissing op bezwaar zal worden genomen.
4.4. De voorzieningenrechter ziet geen rechtvaardiging voor het uitblijven van een nieuw besluit op het bezwaarschrift van verzoeker. De omstandigheid dat het College inmiddels de verwachting heeft uitgesproken binnen enkele weken een besluit op bezwaar te zullen nemen, doet er naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet aan af dat de nadere besluitvorming door het College (veel) eerder plaats had kunnen en behoren te vinden.
4.5. In aanmerking genomen dat na de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank reeds bijna acht maanden zijn verstreken alsmede gelet op het belang dat verzoeker heeft met betrekking tot een nadere besluitvorming door het College omtrent de verlening van een gastmedewerkerschap na zijn pensionering, is de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat verzoeker een voldoende spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening.
4.6. Het College wordt daarom thans opgedragen het met inachtneming van de aangevallen uitspraak te nemen besluit uiterlijk op 14 augustus 2006 aan verzoeker bekend te maken. De voorzieningenrechter ziet tevens aanleiding om aan het niet tijdig nakomen van deze voorziening een dwangsom te verbinden.
4.7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk uitspraak te doen op het door het College ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak af.
5. De voorzieningenrechter ziet in het vorenstaande aanleiding het College met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van verzoeker ten bedrage van € 322,- aan kosten van juridische bijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb toe;
Geeft het College de opdracht om ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen en dit uiterlijk 14 augustus 2006 aan verzoeker bekend te maken, op verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor elke dag dat het College hiermee in gebreke blijft;
Veroordeelt het College in de proceskosten van verzoeker ten bedrag van € 322,-, te betalen door de Universiteit van [woonplaats];
Bepaalt dat de Universiteit van [woonplaats] aan verzoeker het griffierecht van
€ 138,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, uitgesproken in het openbaar op
3 augustus 2006.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) P.W.J. Hospel.