Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ1875

Datum uitspraak2006-04-19
Datum gepubliceerd2006-11-09
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/1539 AW-VV, 06/1541 AW-VV
Statusgepubliceerd


Indicatie

Is disciplinair ontslag evenredig aan plichtsverzuim? Uitvoeren uitspraak rechtbank betekent herstel dienstverband. Spoedeisend belang. Werking aangevallen uitspraak wordt geschorst.


Uitspraak

06/1539 AW-VV, 06/1541 AW-VV Centrale Raad van Beroep Voorzieningenrechter U I T S P R A A K als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op de verzoeken om voorlopige voorziening van: de Korpsbeheerder van de politieregio Utrecht (hierna: verzoeker), in verband met de hoger beroepen van: verzoeker tegen de uitspraken van de rechtbank Utrecht van 27 januari 2006, nrs. 04/3166 en 04/3165 (hierna: aangevallen uitspraken), in de gedingen tussen: verzoeker en 1. [betrokkene 1] 2. [betrokkene 2] (hierna: betrokkenen) Datum uitspraak: 19 april 2006 I. PROCESVERLOOP Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraken. Verzoeker heeft tevens verzoeken om voorlopige voorzieningen gedaan. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2006. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.E. Blonk en F.H. van der Hoeven, beiden werkzaam bij de politieregio Utrecht. Betrokkenen zijn verschenen met bijstand van mr. A.E.M. Röttgering, advocaat te Amsterdam. II. OVERWEGINGEN 1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de voorzieningen-rechter uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Bij besluiten van 21 januari 2004 heeft verzoeker betrokkenen wegens ernstig plichtsverzuim met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van ontslag opgelegd. Het aan betrokkenen verweten plichtsverzuim bestaat uit het gebruik van buitensporig geweld tegen een geboeide arrestant, het niet op de juiste wijze melden van het toegepaste geweld aan de meerdere en het niet melden van geconstateerde verwondingen bij de arrestant. 1.2. Bij de (afzonderlijke) bestreden besluiten van 25 oktober 2004 heeft verzoeker de bezwaren van betrokkenen ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft de beroepen van betrokkenen tegen de bestreden besluiten gegrond verklaard, deze besluiten vernietigd en bepaald dat verzoeker binnen zes weken na bekendmaking van de uitspraken nieuwe besluiten op de bezwaren van betrokkenen neemt. De rechtbank heeft daartoe - kort gezegd - overwogen dat onvoldoende is komen vast te staan dat betrokkenen het toegepaste geweld niet hebben gemeld, dat het toegepaste buitensporige geweld en het niet melden van de geconstateerde verwondingen wel ernstig en toerekenbaar plichtsverzuim opleveren, doch dat de straf van onvoorwaardelijk ontslag daaraan onevenredig moet worden geacht mede gelet op de ingrijpende gevolgen voor betrokkenen. 3. Naar aanleiding van hetgeen partijen hebben aangevoerd, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. 3.1. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. 3.2. Vast staat dat verzoeker aan de aangevallen uitspraken slechts gevolg kan geven door, hangende zijn hoger beroep, nieuwe besluiten op bezwaar te nemen waarbij het dienstverband met betrokkenen wordt hersteld. Nu verzoeker dit laatste onaanvaardbaar acht, heeft hij in beginsel een voldoende spoedeisend belang bij opschorting van de werking van de aangevallen uitspraken. 3.3. Ter beoordeling staat vervolgens, of sprake is van voldoende zwaarwegende redenen om zo'n voorlopige voorziening te rechtvaardigen. Voorzover daarbij de vraag in beeld komt of de aangevallen uitspraken in stand zullen blijven, draagt het oordeel van de voorzieningenrechter hieromtrent een voorlopig karakter en is dit niet bindend voor de uitspraak van de Raad in de hoofdzaken. 3.4. Ter zitting is gebleken dat betrokkenen naar het korps wensen terug te keren teneinde hun politieloopbaan voort te zetten. Van een onmiddellijke financiële noodzaak daartoe kan echter niet worden gesproken nu betrokkenen - althans voorlopig - elders werk hebben gevonden. Betrokkenen willen vooral zekerheid omtrent hun rechtspositie, maar die kan hun in deze voorlopige voorzieningprocedure niet worden geboden. 3.5. Betrokkenen hebben zich in ieder geval schuldig gemaakt aan plichtsverzuim bestaande in het toepassen van bovenmatig fysiek geweld tegen een reeds op de rug geboeide arrestant. Van betrokkene 1 staat vast dat hij de arrestant ruggelings over de grond heeft gesleept en hem met de geschoeide voet tegen het hoofd heeft geschopt. Betrokkene 2 heeft in ieder geval een fors uitgevallen “knietje” tegen het lichaam van de arrestant gegeven, zijn geschoeide voet op het hoofd van de arrestant geplaatst en nagelaten in te grijpen bij het slepen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient ernstig rekening te worden gehouden met de mogelijkheid dat de Raad in de hoofdzaken, anders dan de rechtbank, tot de conclusie zal komen dat de straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig is aan de aard en de ernst van dit plichtsverzuim. Daarbij ziet de voorzieningenrechter niet voorbij aan hetgeen door betrokkenen aan verzachtende omstandigheden is aangevoerd. Daartegenover staat echter het aanzienlijke belang dat verzoeker mag toekennen aan de handhaving van de integriteit van zijn politiekorps op een zo wezenlijk punt als de toepassing van het geweldsmonopolie. 3.6. De voorzieningenrechter acht derhalve, bij afweging van de betrokken belangen, voldoende grond aanwezig om de gevraagde voorlopige voorzieningen te treffen. 4. Voor toepassing van artikel 8:75 van de Awb ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding. III. BESLISSING De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep; Schorst de werking van de aangevallen uitspraken van de rechtbank Utrecht; Bepaalt dat de griffier het door verzoeker betaalde griffierecht van (in totaal) € 828,- terugbetaalt aan de politieregio Utrecht. Deze uitspraak is gedaan door R. Kooper. De beslissing is, in tegenwoordigheid van L.N. Nijhuis als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 april 2006. (get.) R. Kooper. (get.) L.N. Nijhuis.