
Jurisprudentie
AZ1873
Datum uitspraak2006-09-19
Datum gepubliceerd2006-11-09
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers2005/931
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-09
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers2005/931
Statusgepubliceerd
Indicatie
Partijen verwijten elkaar over en weer het verlies van het met het gepachte samenhangende melkquotum. In conventie heeft [appellant] vergoeding gevorderd van de schade die hij lijdt als gevolg van dat verlies, met nevenvorderingen. In reconventie heeft [geïntimeerde] [appellant] aangesproken voor de zijnerzijds als gevolg van bedoeld verlies geleden schade. De pachtkamer in eerste aanleg heeft zowel de vordering in conventie als die in reconventie afgewezen.
Uitspraak
19 september 2006
pachtkamer
rolnummer 2005/931 P
G E R E C H T S H O F T E A R N H E M
Arrest
in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal beroep,
geïntimeerde in het incidenteel beroep,
procureur: mr. F.J. Boom,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal beroep,
appellant in het incidenteel beroep,
procureur: mr. P.M Wilmink.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor de procedure in eerste aanleg wordt verwezen naar de inhoud van de vonnissen van 11 maart en 9 augustus 2005, die de pachtkamer van de rechtbank te Leeuwarden, sector kanton, locatie Leeuwarden, tussen appellant in het principaal beroep (hierna te noemen: [appellant]) als eiser in conventie en verweerder in reconventie en geïntimeerde in het principaal beroep (hierna te noemen: [geïntimeerde]) als gedaagde in conventie en eiser in reconventie heeft gewezen. Van beide vonnissen is een fotokopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 [appellant] heeft bij exploot van 29 augustus 2005 aangezegd van genoemd vonnis van 9 augustus 2005 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [geïntimeerde] voor dit hof.
2.2 Bij memorie van grieven heeft [appellant] twaalf grieven tegen de vonnissen van 11 maart en 9 augustus 2005 aangevoerd en toegelicht, heeft hij bewijs aangeboden en een aantal nieuwe producties in het geding gebracht, en heeft hij geconcludeerd dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden vonnissen zal vernietigen, en opnieuw recht doende:
I. [geïntimeerde] zal veroordelen tot het voldoen van een bedrag ad € 18.160,— wegens het toerekenbaar tekortschieten jegens [appellant] met ingang van 31 maart 2003, dan wel een bedrag zoals het hof in goede justitie vermeent te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 31 maart 2003 tot aan de dag der algehele voldoening;
II. [geïntimeerde] zal veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellant] te voldoen de door [appellant] gemaakte kosten van buitengerechtelijke rechtsbijstand, tot het bedrag ad € 780,— (conform het bepaalde in het rapport Voorwerk II), althans tot een zodanig bedrag als het hof in goede justitie (het hof begrijpt:) vermeent te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
III. [geïntimeerde] zal veroordelen in de kosten van deze procedure, (het hof begrijpt:) zowel als in de kosten van de procedure in eerste aanleg.
2.3 Vervolgens heeft [appellant] bij akte zijn grieven nader toegelicht en de grondslag van zijn vorderingen uitgebreid met een beroep op het arrest van de Hoge Raad van 30 september 2005, NJ 2005, 513.
2.4 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden en verweer gevoerd, heeft hij bewijs aangeboden, en heeft hij geconcludeerd dat het hof het vonnis van 9 augustus 2005 zal bevestigen waar in conventie de vorderingen van [appellant] zijn afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure in (bedoeld zal zijn:) hoger beroep.
2.5 Bij dezelfde memorie heeft [geïntimeerde] zijnerzijds tegen het vonnis van 9 augustus 2005, voor zover in reconventie gewezen, incidenteel beroep ingesteld, heeft hij tegen dat vonnis één grief opgeworpen, en heeft hij geconcludeerd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, (het hof begrijpt:) het vonnis van 9 augustus 2005, voor zover in reconventie gewezen, zal vernietigen, en opnieuw recht doende:
a. [appellant] zal veroordelen om te voldoen een bedrag van € 16.561,20 c.q. € 18.160,— in geval het hof bepaalt dat [geïntimeerde] pachter is gebleven, vanwege schadevergoeding als gevolg van het verlies van het melkquotum door [zoon van geïntimeerde] waardoor (het hof begrijpt:) voor [geïntimeerde] geen beroep meer mogelijk is op de meerwaardeclausule in de koopovereenkomst tussen hem en zijn zoon, welk verlies veroorzaakt is door [appellant] (en [ex-echtgenote van appellant]), c.q. verlies van het pachtersdeel van het melkquotum;
b. (het hof begrijpt:) [appellant] zal veroordelen tot betaling van de wettelijke rente over het onder a genoemde bedrag van € 16.561,20 c.q. € 18.160,—, vanaf 1 april 2003 tot aan de dag der algehele voldoening;
c. [appellant] zal veroordelen in de kosten van beide instanties.
2.6 Bij memorie van antwoord in incidenteel appèl heeft [appellant] de grief in het incidenteel beroep bestreden en verweer gevoerd, heeft hij bewijs aangeboden en heeft hij geconcludeerd dat het hof [geïntimeerde] in zijn vordering niet-ontvankelijk zal verklaren, althans en in elk geval zijn vordering af zal wijzen als zijnde onjuist en/of onbewezen, althans een eventuele toewijzing van de vordering niet uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren en in ieder geval een eventuele toewijzing van de vordering uitsluitend uitvoerbaar bij voorraad zal verklaren onder de voorwaarde dat [geïntimeerde] voor een gelijk bedrag ten behoeve van [appellant] zekerheid stelt zolang het in dezen te wijzen (het hof begrijpt:) arrest geen kracht van gewijsde heeft gekregen, met veroordeling, uitvoerbaar bij voorraad, van [geïntimeerde] in de kosten van deze procedure, onder bepaling dat [geïntimeerde] de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd wordt wanner deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het in dezen te wijzen (het hof begrijpt:) arrest zijn betaald.
2.7 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd.
3 De vaststaande feiten
3.1 Op grond van de in zoverre niet bestreden vaststelling van de pachtkamer in eerste aanleg en op grond van hetgeen verder is gesteld en niet of onvoldoende is weersproken dan wel blijkt uit de onbetwiste inhoud van de overgelegde bescheiden, staat in hoger beroep het navolgende vast.
3.2 Tussen (de rechtsvoorganger van) [appellant] en diens ex-echtgenote [ex-echtgenote van appellant] en [geïntimeerde] heeft sinds 1963 een pachtovereenkomst bestaan met betrekking tot grasland kadastraal bekend gemeente [...], sectie A nrs. 322, 778 en 911, ter grootte van ongeveer 4.25.50 hectare. Aan [geïntimeerde] is een melkquotum toegekend.
3.3 In verband met bedrijfsoverdracht door [geïntimeerde] aan zijn zoon [zoon van geïntimeerde] (hierna: [zoon van geïntimeerde]) is tussen partijen in 1997 gesproken over indeplaatsstelling. Een uiteindelijk opgestelde concept-pachtwijzigingsovereenkomst is door [appellant] getekend, maar niet door diens ex-echtgenote [ex-echtgenote van appellant] en vervolgens ook niet door [geïntimeerde] en [zoon van geïntimeerde]
3.4 [geïntimeerde] heeft met ingang van 1 mei 1997 zijn volledige ondernemingsvermogen overgedragen aan zijn zoon [zoon van geïntimeerde], inclusief het complete op zijn naam geregistreerde melkquotum.
3.5 Een brief van [A.] aan [appellant] van 13 december 2000 houdt in dat hij overleg heeft gehad met de familie [geïntimeerde]. De brief schetst als volgt vier verschillende mogelijkheden, klaarblijkelijk in verband met het voornemen van [zoon van geïntimeerde] om zijn bedrijf te verkopen, met een voorstel van [zoon van geïntimeerde] aan [appellant]:
“1 Verpachter biedt land te koop aan, aan pachter
De landerijen worden door de verpachter te koop aangeboden aan de pachter. Dit gebeurt dan tegen de verpachte waarde, zijnde 40-50% van de vrije waarde (vrije waarde: ? ƒ 55.000,–). Het melkquotum wordt in die situatie verdeeld op basis van 25% verpachter en 75% voor de pachter.
2 Pacht wordt beëindigd en het land wordt vrij verkocht
In deze situatie wordt de pacht beëindigd en het melkquotum 50/50 verdeeld. In een dergelijke situatie is de verpachter soms bereid om een pachtopstand vergoeding te betalen, afhankelijk van de leeftijd van de pachter. Daarna kan de verpachter de landerijen tegen de vrije waarde verkopen.
3 De pacht wordt beëindigd en het land wordt met het resterende onroerend goed te koop aangeboden (tevens voorstel [zoon van geïntimeerde])
De heer [zoon van geïntimeerde] is bereid om afstand te doen van zijn pachtrechten en bereid om de betreffende landerijen met de overige in zijn bezit landerijen en boerderij te koop aan te bieden. Op deze wijze kunt u profiteren van de meerprijs die betaald wordt voor land als compleet melkveebedrijf. Onze inschatting is dat we dan op een gemiddelde opbrengstprijs uitkomen van minimaal ƒ 65.000,–. Dit in vergelijking tot de opbrengstprijs van los land, welke voor de omgeving momenteel op ƒ 55.000,– ligt. Als tegenprestatie wenst de heer [zoon van geïntimeerde], dat hij het volledige melkquotum dat op de gepachte landerijen rust, toebedeeld krijgt. Voor de goede orde wijs ik u erop dat op het gepachte land 4.727 kg melkquotum rust. Bij normale pachtbeëindiging wordt dit 50/50 verdeeld tussen pachter en verpachter. De opbrengstprijs van een kg melk-quotum met 4,35% vet is ongeveer ƒ 3,90.
4 Pachtrelatie blijft bestaan. Uw aandeel melkquotum blijft op het land rusten.
Indien u zich niet in één van de drie voorgaande situaties kunt vinden, dan zal de heer [zoon van geïntimeerde] de pachtrelatie voortzetten. De heer [zoon van geïntimeerde] zal er dan zorg voor dragen dat minimaal 2.313 kg melkquotum per hectare (zijnde uw aandeel) op uw eigendom blijft rusten.”
[appellant] is niet akkoord gegaan met het voorstel van [zoon van geïntimeerde]
3.6 [zoon van geïntimeerde] heeft op 26 maart 2001 zijn bedrijf verkocht aan een derde en is vervolgens geëmigreerd. Het melkquotum is, exclusief het deel dat met het gepachte samenhing, aan derden verkocht.
3.7 Met ingang van de heffingsperiode 2002/2003 is het resterende melkquotum door de Centrale Organisatie Superheffing als inactief geregistreerd. Met ingang van de heffingsperiode 2003/2004 is bedoeld quotum vervallen aan de nationale reserve.
3.8 Partijen hebben tijdens het geding in eerste aanleg overeenstemming bereikt over het einde van de pacht.
3.9 Bij vonnis van 13 juli 2005 in de verdelingsprocedure tussen [appellant] en zijn ex-echtgenote heeft de rechtbank te Leeuwarden bepaald dat het gepachte aan [appellant] toegescheiden dient te worden.
4 Beoordeling van het geschil in hoger beroep
4.1 Het hof heeft hiervoor de feiten opnieuw vastgesteld. Gelet daarop falen de grieven III en IV.
4.2 Partijen verwijten elkaar over en weer het verlies van het met het gepachte samenhangende melkquotum. In conventie heeft [appellant] vergoeding gevorderd van de schade die hij lijdt als gevolg van dat verlies, met nevenvorderingen. In reconventie heeft [geïntimeerde] [appellant] aangesproken voor de zijnerzijds als gevolg van bedoeld verlies geleden schade. De pachtkamer in eerste aanleg heeft zowel de vordering in conventie als die in reconventie afgewezen.
4.3 Bij memorie van antwoord in het incidenteel beroep onder 1 heeft [geïntimeerde] het hof gevraagd om de akte van [appellant] van 20 december 2005
– die door de rolraadsheer is toegestaan – alsnog te weigeren. Het hof ziet daar geen aanleiding toe. In bedoelde akte is [appellant] ingegaan op de consequenties die een recent arrest van de Hoge Raad zijns inziens voor de zaak zou moeten hebben en heeft hij de grondslag van zijn vordering aangevuld. [geïntimeerde] heeft vervolgens voldoende gelegenheid gehad om op deze nadere standpuntbepaling van [appellant] te reageren.
4.4 Het hof zal de grieven in het principaal en in het incidenteel beroep zoveel mogelijk gezamenlijk bespreken.
4.5 Het hof stelt voorop dat een eventuele pachtwijzigingsovereenkomst op grond van het in het eerste en het tweede lid van artikel 2 Pachtwet bepaalde in een schriftelijke vorm behoorde te worden aangegaan en bovendien de goedkeuring van de grondkamer behoefde. Aan een overeenkomst tot wijziging die nog niet door de grondkamer is goedgekeurd zijn partijen volgens het eerste lid van artikel 10 Pachtwet slechts in zoverre gebonden dat zij niet eenzijdig kunnen terugtreden. Het hof verwijst voor een en ander naar zijn arrest van 4 maart 2003, Agr.r. 2004/5241, inzake [...]. Voor zover de pachtkamer in eerste aanleg van een andere opvatting is uitgegaan, komt [appellant] daar terecht tegenop.
4.6 Tussen partijen staat vast dat er geen goedgekeurde pachtwijzigingsovereenkomst is waarbij [zoon van geïntimeerde] voor [geïntimeerde] in de plaats is gesteld. Dat betekent dat [geïntimeerde] steeds pachter is gebleven.
4.7 In verband met zijn verplichting uit het tweede lid van artikel 25 Pachtwet stond het [geïntimeerde] als pachter niet vrij om zonder toestemming van de verpachter het met het gepachte samenhangende melkquotum aan een derde te vervreemden en was hij gehouden om alles te doen en na te laten wat redelijkerwijs mogelijk was om ervoor te zorgen dat bedoeld melkquotum in stand zou blijven, opdat hij bij het einde van de pacht in staat zou zijn om aan zijn verbintenis tot oplevering van het melkquotum aan de verpachter te kunnen voldoen.
4.8 [geïntimeerde] heeft het volledige hem toekomende melkquotum, met inbegrip van het gedeelte dat met het gepachte samenhing, aan [zoon van geïntimeerde] overgedragen. Bij memorie van antwoord in het principaal beroep onder 25 betoogt [geïntimeerde] vergeefs dat de overboeking van het quotum op naam van [zoon van geïntimeerde] slechts een formele kwestie is. Door die overboeking verloor [geïntimeerde] de beschikkingsmacht over het quotum en daarmee handelde hij in strijd met zijn in de vorige alinea aangeduide verplichtingen. Onjuist is ook de opvatting van [geïntimeerde] dat de verpachter de juridische eigenaar van het melkquotum was (en in zijn opvatting kennelijk ook is gebleven). De aanspraak van de verpachter op het melkquotum berust immers uitsluitend op een verbintenis in de verhouding tussen verpachter en pachter. [geïntimeerde] is derhalve tekortgeschoten in de nakoming van zijn onder 4.7 bedoelde verbintenis.
4.9 Voor zover [geïntimeerde] bij memorie van antwoord in het principaal beroep onder 13 aanvoert dat hij geen keus had omdat vanwege het geruisloze doorschuiven van bedrijfsmiddelen met de daarbij behorende fiscale voordelen het bedrijf in zijn geheel door [zoon van geïntimeerde] moest worden overgenomen, ziet hij eraan voorbij dat hij de bedrijfsoverdracht aan zijn zoon behoorlijk had kunnen voorbereiden, door tijdig – nadat was gebleken dat medewerking van de verpachter aan een pachtwijzigingsovereenkomst waarbij [zoon van geïntimeerde] voor [geïntimeerde] in de plaats werd gesteld, niet werd verkregen – op de voet van artikel 49 Pachtwet de indeplaatsstelling van zijn zoon te vorderen.
4.10 Nu het met het gepachte samenhangende melkquotum inmiddels is vervallen, schiet [geïntimeerde] tevens tekort in zijn verbintenis tot oplevering van het melkquotum aan de verpachter bij gelegenheid van het einde van de pacht.
4.11 [appellant] beroept zich voor de berekening van zijn schade op een taxatierapport dat uitgaat van de waarde van het zogenaamde verpachtersdeel van het melkquotum per 11 oktober 2004 (€ 18.160,—) en dus niet van de waarde ten tijde van de overdracht van het melkquotum aan [zoon van geïntimeerde], noch van de waarde ten tijde van het vervallen van het melkquotum met ingang van de heffingsperiode 2003/2004. Het hof begrijpt daaruit dat hij de onder 4.10 omschreven tekortkoming aan zijn vordering ten grondslag legt.
4.12 Het standpunt van [geïntimeerde] komt erop neer dat de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend, althans dat [appellant] eigen schuld heeft. In reconventie stelt [geïntimeerde] zich bovendien op het standpunt dat [appellant] jegens hem is tekortgeschoten. [geïntimeerde] verwijt [appellant] in dit verband dat hij niet is ingegaan op één van de door [A.] bij brief van 13 december 2000 gedane voorstellen. Volgens [geïntimeerde] heeft [appellant] nooit op deze brief gereageerd.
4.13 Dat [geïntimeerde] bij het einde van de pacht het melkquotum niet aan de verpachter kan opleveren, is een rechtstreeks gevolg van de hiervoor onder 4.8 bedoelde tekortkoming en is derhalve aan zijn schuld te wijten. Indien [zoon van geïntimeerde] op vordering van [geïntimeerde] in diens plaats was gesteld, zou weliswaar als gevolg van de emigratie van [zoon van geïntimeerde] eveneens een probleem met betrekking tot het met het gepachte samenhangende melkquotum zijn ontstaan, maar in dat geval zou zulks in de eerste plaats [geïntimeerde] niet meer zijn aangegaan en in de tweede plaats zou [zoon van geïntimeerde] zo nodig – in geval van een onredelijke weigering tot medewerking van de zijde van de verpachter – het melkquotum hebben kunnen verkopen, en de helft van de verkoopopbrengst aan de verpachter ter beschikking kunnen stellen. Het hof verwijst wat betreft het laatste naar zijn arrest van 18 mei 2004, Agr.r. 2004/5234, inzake [...] Het beroep op overmacht faalt derhalve.
4.14 Wat betreft het beroep op eigen schuld en een tekortkoming van de zijde van [appellant] geldt het volgende. De brief van [A.] noemt vier verschillende mogelijkheden. De als laatste genoemde mogelijkheid is voortzetting van de pachtrelatie, waarbij – volgens de tekst van de brief – de pachter ervoor zou zorgdragen dat het “aandeel” van de verpachter in het melkquotum “op uw eigendom blijft rusten”. Uit deze brief heeft [appellant] niet kunnen afleiden dat het melkquotum dreigde te vervallen en dat zijn medewerking (alsmede die van zijn ex-echtgenote) aan één van de drie andere in de brief genoemde mogelijkheden nodig was teneinde dat te voorkomen. Voor zover [geïntimeerde] suggereert dat zulks [appellant] in mondelinge contacten wel duidelijk moet zijn geworden, is zijn standpunt onvoldoende gemotiveerd.
4.15 Voor zover [geïntimeerde] zich op het standpunt stelt dat het aan [appellant] als verpachter ook afgezien van de inhoud van de brief van [A.] duidelijk had moeten zijn dat het melkquotum dreigde te vervallen en dat hij op grond daarvan had moeten aansturen op de realisering van een van de eerste drie door [A.] genoemde mogelijkheden, stelt hij aan een verpachter te hoge eisen. In dit verband is van belang dat in het onderhavige geval sprake was van een complexe situatie, in verband met in de eerste plaats de overdracht van het melkquotum aan [zoon van geïntimeerde] niettegenstaande het achterwege blijven van diens indeplaatsstelling en in de tweede plaats de voorgenomen emigratie van [zoon van geïntimeerde], terwijl [appellant] – anders dan [zoon van geïntimeerde] – bovendien niet de bijstand van een deskundige genoot.
4.16 De memorie van antwoord in het principaal beroep houdt onder 23 nog in dat [geïntimeerde] omstreeks 2002, toen hij [appellant] op straat tegenkwam, [appellant] heeft meegedeeld dat hij het land wel wilde kopen omdat anders het melkquotum zou vervallen. Volgens [geïntimeerde] was [appellant] met dit voorstel akkoord, maar werkte diens ex-echtgenote niet mee. Voor zover deze stellingen neerkomt op een beroep op eigen schuld, faalt het, omdat [appellant] en diens ex-echtgenote niet gehouden waren om het land te verkopen. Dat een en ander ook niet meebrengt dat de tekortkoming aan [geïntimeerde] niet kan worden toegerekend, volgt uit hetgeen hiervoor onder 4.13 is overwogen.
4.17 Van eigen schuld van [appellant] en/of een tekortkoming van [appellant] tegenover [geïntimeerde] is gelet op een en ander geen sprake.
4.18 Het hof passeert de door [geïntimeerde] gedane bewijsaanbiedingen omdat zij geen, althans onvoldoende specifiek, betrekking hebben op feiten of omstandigheden die tot een andere beslissing zouden kunnen leiden dan hiervoor is gegeven.
4.19 Uit hetgeen is overwogen, volgt dat de grieven in het principaal beroep dienen te leiden tot vernietiging van het vonnis van 9 augustus 2005, voor zover in conventie gewezen. [geïntimeerde] heeft geen verweer gevoerd tegen de door [appellant] gestelde omvang van zijn schade ad € 18.160,— en is bij zijn vordering in reconventie integendeel van dezelfde waarde van (de helft van) het melkquotum uitgegaan. De door [appellant] gevorderde veroordeling tot betaling van wettelijke rente is eerst met ingang van 11 oktober 2004 toewijsbaar, omdat [appellant] voor het bedrag van zijn schade immers is uitgegaan van de waarde van (de helft van) het melkquotum op die datum. Voor zover de vordering in conventie betrekking heeft op buitengerechtelijke kosten is zij niet toewijsbaar, omdat uit de stellingen van [appellant] niet kan worden afgeleid dat daadwerkelijk kosten zijn gemaakt waarvoor de veroordeling in de proceskosten geen vergoeding insluit. Het hof zal [geïntimeerde] veroordelen in de kosten van het principaal beroep en in de kosten van de eerste aanleg in conventie. Voor de gevraagde uitvoerbaarbijvoorraadverklaring bestaat gelet op artikel 134 Pachtwet geen grond. De grieven tegen het vonnis van 11 maart 2005 falen, zodat dit vonnis zal worden bekrachtigd.
4.20 Het incidenteel beroep faalt, zodat het vonnis van 9 augustus 2005, voor zover in reconventie gewezen, dient te worden bekrachtigd. Het hof zal [geïntimeerde] veroordelen in de kosten van het incidenteel beroep. Ook hier geldt dat voor de door [appellant] gevraagde uitvoerbaarbijvoorraadverklaring geen grond bestaat.
5 Beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het principaal beroep:
bekrachtigt het vonnis van de pachtkamer van de rechtbank Leeuwarden, sector kanton, locatie Leeuwarden, van 11 maart 2005;
vernietigt het vonnis van de pachtkamer van de rechtbank te Leeuwarden, sector kanton, locatie Leeuwarden, van 9 augustus 2005, voor zover in conventie gewezen en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt [geïntimeerde] tot het voldoen van een bedrag ad € 18.160,—, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 11 oktober 2004 tot aan de dag der algehele voldoening;
in het incidenteel beroep:
bekrachtigt het vonnis van de pachtkamer van de rechtbank te Leeuwarden, sector kanton, locatie Leeuwarden, van 9 augustus 2005, voor zover in reconventie gewezen;
en in het principaal en het incidenteel beroep:
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [appellant] voor wat betreft het geding in eerste aanleg in conventie begroot op € 675,— voor salaris gemachtigde en op € 102,— voor griffierecht, voor wat betreft het principaal beroep begroot op € 1.341,— voor salaris procureur en op € 244,— voor griffierecht, en voor wat betreft het incidenteel beroep begroot op € 670,50 voor salaris procureur;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. Valk, Olthof en Van Osch en de raden mr. ing. Jansens van Gellicum en ir. Duenk, en is in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 september 2006.