
Jurisprudentie
AZ1854
Datum uitspraak2006-06-07
Datum gepubliceerd2006-11-09
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/2438 AW-VV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-09
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/2438 AW-VV
Statusgepubliceerd
Indicatie
Spoedeisend belang bij opschorting van de werking van de aangevallen uitspraak.
Uitspraak
06/2438 AW-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van:
de Korpsbeheerder van de politieregio Limburg-Noord (hierna: verzoeker),
in verband met het hoger beroep van:
verzoeker
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 5 april 2006, 05/1373 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
verzoeker
en
[betrokkene] (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 7 juni 2006.
I. PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. M.T.J.H. Berns, advocaat te ’s-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Namens verzoeker heeft mr. Berns tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2006. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Berns. Betrokkene is verschenen met bijstand van mr. N.D. Dane, werkzaam bij de Nederlandse Politie Bond.
II. OVERWEGINGEN
1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 15 februari 2005 heeft verzoeker betrokkene per 18 februari 2005 de disciplinaire straf van ontslag opgelegd. Het aan betrokkene verweten plichtsverzuim bestaat - kort gezegd - uit drie (complexen van) gedragingen:
(1) het zich laten betrekken bij een vechtpartij, althans het zich niet verre houden daarvan, het niet treffen van maatregelen die van hem als politiefunctionaris mochten worden verwacht en het nalaten deëscalerende maatregelen te treffen;
(2) het zich verwijderen van de plaats delict toen betrokkene de politie zag aankomen, om zo problemen te voorkomen;
(3) het niet meteen melden van het voorval aan zijn leidinggevende.
1.2. Bij het bestreden besluit van 28 juli 2005 heeft verzoeker het bezwaar van betrokkene ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat verzoeker een nieuw besluit op het bezwaar van betrokkene dient te nemen met inachtneming van het gestelde in de uitspraak. De rechtbank heeft daartoe - kort samengevat - overwogen dat niet aannemelijk is dat de gedraging onder (1) zich heeft voorgedaan zoals verzoeker stelt, dat deze gedraging geen plichtsverzuim oplevert, dat de ernst van de gedragingen onder (2) en (3) in relatie tot het eerste feit minder zwaar is dan verzoeker heeft aangenomen en dat het eerdere (dis)functioneren van betrokkene ten onrechte bij de strafoplegging is betrokken.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen hebben aangevoerd, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
3.1. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
3.2. In de overwegingen van de rechtbank ziet verzoeker onvoldoende ruimte om het onvoorwaardelijke strafontslag wederom te handhaven. De voorzieningenrechter acht vooralsnog deze uitleg van de aangevallen uitspraak niet onjuist. Dit betekent dat bij een nieuw te nemen beslissing op bezwaar het dienstverband met betrokkene zou moeten worden hersteld. Nu verzoeker dit laatste onaanvaardbaar acht, heeft hij een spoedeisend belang bij opschorting van de werking van de aangevallen uitspraak.
3.3. Ter beoordeling staat vervolgens, of sprake is van voldoende zwaarwegende redenen om zo'n voorlopige voorziening te rechtvaardigen. Voorzover daarbij de vraag in beeld komt of de aangevallen uitspraak in stand zal blijven, draagt het oordeel van de voorzieningenrechter hieromtrent een voorlopig karakter en is dit niet bindend voor de uitspraak van de Raad in de hoofdzaak.
3.4. Ter zitting is gebleken dat betrokkene naar het korps wenst terug te keren. Van een onmiddellijke financiële noodzaak daartoe kan echter niet worden gesproken, nu betrokkene - althans voorlopig - elders werk heeft gevonden.
3.5. Tevens is de voorzieningenrechter van oordeel dat ernstig rekening dient te worden gehouden met de mogelijkheid dat de Raad in de hoofdzaak, anders dan de rechtbank, tot de conclusie zal komen dat sprake is van plichtsverzuim waaraan de straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig is. Vaststelling en waardering van de feiten met betrekking tot de onder (1) verweten betrokkenheid bij de vechtpartij gaat het bestek van deze voorlopige voorzieningprocedure te buiten. Hetgeen betrokkene zelf ter zitting omtrent de toedracht heeft verklaard, in samenhang met zijn vaststaande gedragingen achteraf (het weglopen toen de politie arriveerde, het niet uit eigen beweging open kaart spelen tegenover de leiding en het aanvaarden van een transactievoorstel van het Openbaar Ministerie ter voorkoming van strafvervolging wegens mishandeling en/of openlijke geweldpleging), duidt echter onmiskenbaar op een meer dan passieve rol van betrokkene bij de vechtpartij. Dit rechtvaardigt voorshands het vermoeden van ernstig plichtsverzuim, zelfs indien het standpunt van verzoeker dat betrokkene zich ter plaatse als politieambtenaar bekend had dienen te maken en in die hoedanigheid maatregelen had moeten nemen als weinig realistisch zou worden aangemerkt. Daarmee komt ook hetgeen onder (2) en (3) aan betrokkene is verweten in een minder gunstig daglicht te staan dan de rechtbank heeft aangenomen.
3.6. Bij afweging van de betrokken belangen acht de voorzieningenrechter dan ook voldoende grond aanwezig om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen.
4. Voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Schorst de werking van de aangevallen uitspraak van de rechtbank Roermond;
Bepaalt dat de griffier het door verzoeker betaalde griffierecht van € 422,- terugbetaalt aan de politieregio Limburg-Noord.
Deze uitspraak is gedaan door R. Kooper. De beslissing is, in tegenwoordigheid van L.N. Nijhuis als griffier, uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2006.
(get.) R. Kooper.
(get.) L.N. Nijhuis.