Jurisprudentie
AZ1828
Datum uitspraak2006-11-18
Datum gepubliceerd2006-11-18
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers323027 CV 06-8666
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Datum gepubliceerd2006-11-18
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers323027 CV 06-8666
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton
Indicatie
Kantonzaak, arbeidsrecht. Ontslag op staande voet wegens niet verkrijgen Verklaring omtrent gedrag. Loonvordering van werknemer toch toegewezen door handelen werkgeefster.
Uitspraak
RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
sector kanton – locatie Lelystad
zaaknr.: 323027 CV 06-8666
datum : 18 oktober 2006
toevoeging verleend aan [eisende partij]
onder nr. 1DL1019 dd. 29-5-06
Vonnis in de zaak van:
[EISENDE PATRIJ],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
gemachtigde mr. R.C.C.M. Nadaud
tegen
[GEDAAGDE PATRIJ],
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde partij,
gemachtigde mr. R.M. Meij-Brummelhuis.
Partijen zullen hierna [eisende partij] en [gedaagde partij] worden genoemd.
De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- de dagvaarding
- het antwoord van [gedaagde partij]
- de nadere toelichting van partijen.
Het geschil
De vordering van [eisende partij] strekt ertoe dat [gedaagde partij] zal worden veroordeeld om aan hem te betalen het overeengekomen loon over de periode 6 april 2006 tot 8 juli 2006 ad € 1.546,67 bruto per maand, plus het vakantiegeld ad 8% en de vergoeding voor de niet opgenomen vakantiedagen naar rato van 28 vakantiedagen per jaar, voornoemde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectieve verzuimdata en te vermeerderen met de wettelijke verhoging, met veroordeling van [gedaagde partij] in de proceskosten.
[gedaagde partij] heeft de vordering gemotiveerd betwist met conclusie dat bij vonnis, voorzover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen worden afgewezen, althans dat [eisende partij] in zijn vorderingen niet ontvankelijk wordt verklaard, met veroordeling van [eisende partij] in de proceskosten.
De vaststaande feiten
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd betwist het volgende vast:
1.1
[eisende partij] is op [datum] voor de duur van 6 maanden bij [gedaagde partij] in dienst getreden als Contactcentermedewerker tegen een brutosalaris van € 1.546,67 per maand. Aan die indiensttreding zijn twee gesprekken voorafgegaan. Één gesprek was met [L] van [U] Uitzendbureau en één gesprek was met [M] van [gedaagde partij]. [eisende partij] is door [gedaagde partij] gedetacheerd bij International Card Services B.V. ([I]). [eisende partij] is daar medio januari 2006 begonnen.
1.2
In het gesprek met [L] heeft [eisende partij] een zgn. “Eigen verklaring omtrent het gedrag” getekend. Daarin verklaart [eisende partij] onder meer:
“……
Ervan op de hoogte te zijn dat……geen arbeidsrelatie met Flexwerker zou zijn aangegaan met de bedoeling de Flexwerker ter beschikking te stellen aan Opdrachtgever indien Flexwerker een vermogens- en/of geweldsdelict zou hebben begaan als gevolg waarvan, uit de nog bij de gemeente van zijn/haar woonplaats aan te vragen verklaring omtrent het gedrag, tegen hem/haar bezwaren blijken te bestaan.
……”
1.3
[eisende partij] is door de rechtbank Maastricht, sector strafrecht, bij vonnis van 26 november 2003 veroordeeld terzake van oplichting in de zgn. D-Tel zaak. Bij arrest van 28 oktober 2005 is dat vonnis vernietigd, is de oplichting opnieuw bewezen geacht en is [eisende partij] een lagere straf opgelegd. Van dat arrest is [eisende partij] in cassatie gegaan. Het cassatieberoep loopt nog.
1.4
Bij schrijven van 19 januari 2006 is aan [eisende partij] door het Centraal Orgaan Verklaring Omtrent het Gedrag (COVOG) onder meer het volgende bericht:
“Naar aanleiding van uw verzoek om afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag, ....., is een onderzoek ingesteld. Bij het onderzoek in de justitiële documentatie zijn strafrechtelijke gegevens naar voren gekomen. Voor een goede oordeelsvorming acht ik het noodzakelijk nader onderzoek te doen”.
1.5
Begin april 2006 heeft [I] de opdracht met betrekking tot [eisende partij] beëindigd omdat hij niet over een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) beschikte..
1.6
Op 6 april 2005 is [eisende partij] door [gedaagde partij] geschorst. Voorzover van belang staat in de bevestigingsbrief daarvan het volgende:
“......
De aanleiding van uw non-actiefstelling is dat wij nog geen Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) ontvangen hebben en vanwege het achterhouden van de brief van 19 januari jl. die u ontvangen heeft van het COVOG.
......
U bent op 19 januari jl. schriftelijk geïnformeerd door het COVOG dat er een onderzoek is ingesteld aangezien er strafrechtelijke gegevens naar voren zijn gekomen waarbij nader onderzoek gedaan moet worden.
Wij zijn zeer teleurgesteld dat u geen mededeling heeft gedaan van het ontvangst en voornamelijk de inhoud van de brief.
......
Bij uw sollicitatiegesprek heeft u ons verteld over uw betrokkenheid in de rechtzaak bij uw ex-werkgever D-Tel. U heeft uitgelegd dat u als verdachte bent beschuldigd door uw ex-werkgever, maar dat u vrij gesproken bent en niet veroordeeld bent in deze zaak.
......
Het COVOG heeft toegezegd dat zij, namens de Minister van Justitie, binnen twee weken een beslissing nemen over uw VOG. Zoals wij reeds verteld hebben, moeten wij helaas juridische stappen ondernemen indien u geen VOG ontvangt.
.....”.
1.7
[eisende partij] is vanaf 6 april 2006 geen salaris meer betaald.
1.8
Nadat [eisende partij] op 18 april aan [gedaagde partij] had meegedeeld dat hem geen VOG zou worden verleend, is [eisende partij] op 20 april 2006 door [gedaagde partij] op staande voet ontslagen. Dit is hem bevestigd bij schrijven van dezelfde datum. Daarin staat onder meer:
“......
U bent in dienst genomen bij [gedaagde partij] om gedetacheerd te worden bij [I]. Aangezien [I] een financiële instelling is, stellen zij zeer strenge eisen aan hun medewerkers. [I] is een grote klant van [gedaagde partij] en heeft contractueel één en ander vastgelegd m.b.t. de medewerkers die bij [I] gedetacheerd zijn via [gedaagde partij]. Tijdens de selectiegesprekken bij zowel [U] als bij [gedaagde partij] is u duidelijk medegedeeld dat wij contractueel met deze klant hebben vastgelegd dat een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) vereist is om daar te mogen werken aangezien het een financiële instelling betreft. U heeft zowel mondeling als schriftelijk via “een eigen verklaring omtrent het gedrag” verklaard dat er geen bezwaren tegen u bestaan die als gevolg kunnen hebben dat een VOG niet wordt afgegeven.
......
Dinsdag 18 april jl. heeft u ......telefonisch bericht met de mededeling dat u een afwijzing heeft gehad van het COVOG en dus geen VOG krijgt voor het werk waarvoor u bent aangenomen bij [gedaagde partij]. U had bij uw indiensttreding kunnen weten dat u geen VOG krijgt en dus niet bij een financiële instelling te werk kan worden gesteld.
Bovendien heeft u verzwegen dat u op 19 januari jl. reeds een brief ontvangen heeft van het COVOG waarin staat dat er bij onderzoek in de justitiële documentatie strafrechtelijke gegevens naar voren zijn gekomen waardoor er een onderzoek is ingesteld. U was middels deze brief dus op de hoogte van het feit dat de procedure in zake uw aanvraag VOG langer zou duren of dat er geen VOG zou kunnen worden afgegeven en heeft, ondanks specifieke vragen hiernaar van [gedaagde partij] en [I], nagelaten dit te melden bij [gedaagde partij] of [I].
Bovenstaande is voor [gedaagde partij] een dringende reden tot ontslag op staande voet aangezien de functie waarvoor u bent aangenomen niet mag uitvoeren en u kennelijk van dit feit op de hoogte was bij uw indiensttreding, maar hebt nagelaten [gedaagde partij] hiervan op de hoogte te stellen. Bovendien is door deze handelwijze het vertouwen in u volledig geschaad en een verdere samenwerking absoluut niet mogelijk.
......”
1.9
Bij schrijven van 8 mei 2006 heeft de gemachtigde van [eisende partij] de nietigheid van het ontslag op staande voet ingeroepen en heeft hij namens [eisende partij] aanspraak gemaakt op doorbetaling van [eisende partij]’s loon.
De beoordeling
2.1
Aan zijn vordering heeft [eisende partij] ten grondslag gelegd dat het hem gegeven ontslag op staande voet nietig is, omdat de daaraan ten grondslag gelegde dringende reden niet deugdelijk is. Volgens hem is bij de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst niet het vereiste gesteld dat hij over een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) diende te beschikken. Pas nadat de arbeidsovereenkomst tot stand gekomen was, is hem verzocht om een VOG aan te vragen. Ten tijde van het totstandkomen van de arbeidsovereenkomst wist hij nog niet dat hij bij ICS zou gaan werken. Hij heeft, naar [eisende partij] heeft betoogd, in de aan die totstandkoming voorafgaande gesprekken met Unique en [gedaagde partij] verteld dat hij strafrechtelijk veroordeeld was, maar dat hij in cassatie was gegaan. Het verwijt van [gedaagde partij] dat hij [gedaagde partij] niet heeft geïnformeerd over de brief van 19 januari 2006 is volgens [eisende partij] onterecht. Hij heeft [gedaagde partij] namelijk telefonisch en mondeling ervan op de hoogte gesteld dat het langer zou duren voordat hij een VOG zou kunnen krijgen. In de brief van 19 januari 2006 stond niet dat hij geen VOG zou krijgen, aldus [eisende partij].
2.2
[gedaagde partij] heeft ten verwere aangevoerd dat zij [eisende partij] terecht op staande voet heeft ontslagen. Volgens [gedaagde partij] is [eisende partij] door [L] en [M] meegedeeld dat een VOG een vereiste was voor de arbeidsovereenkomst. [I], een financiële instelling, vereist van elke medewerker dat deze over een VOG beschikt. [eisende partij] is ook ondubbelzinnig meegedeeld dat hij bij [I] tewerkgesteld zou worden. Omdat [eisende partij] vóór aanvang van de arbeidsovereenkomst was medegedeeld dat hij over een VOG moest beschikken en hij toen had kunnen weten dat aan hem geen VOG zou worden afgegeven, heeft [gedaagde partij], volgens wie [eisende partij] tijdens de gesprekken met [L] en [M] had aangegeven dat hij een affaire bij zijn vorige werkgever had meegemaakt, dat hij niet veroordeeld was en dat hij was vrijgesproken, [eisende partij] op staande voet ontslagen, aldus [gedaagde partij]. Bovendien heeft [eisende partij] de brief van 19 januari 2006 verzwegen. Hij wist dus dat de procedure inzake zijn aanvraag VOG langer zou gaan duren en heeft dit, ondanks specifieke vragen hiernaar van [gedaagde partij] en [I], nagelaten te melden.
2.3
Door [gedaagde partij] is aan het ontslag op staande voet als dringende redenen ten grondslag gelegd dat aan [eisende partij] voorafgaande aan de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst is gemeld dat een VOG een vereiste was voor de arbeidsovereenkomst, dat [eisende partij] toen al had kunnen weten dat hij deze niet zou krijgen en voorts dat [eisende partij] in de periode vanaf 19 januari 2006 tot begin april 2006 steeds heeft verzwegen dat het COVOG nader onderzoek liet doen in verband met naar voren gekomen strafrechtelijke gegevens. Door [gedaagde partij] is dus niet aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegd dat [eisende partij] valse informatie heeft verstrekt omtrent zijn betrokkenheid bij de D-Tel strafzaak.
De kantonrechter is van oordeel dat voormelde door [gedaagde partij] aan het ontslag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden, wat daar verder ook van zij, geen dringende redenen opleveren als bedoeld in artikel 7: 677 jo. 7:678 BW. Daartoe wordt het volgende overwogen.
2.4
Uitgangspunt is dat bij de beoordeling of er sprake is van een dringende reden alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang bezien, in aanmerking dienen te worden genomen
Vaststaat dat [eisende partij] door [gedaagde partij] tewerk is gesteld bij [I], een financiële instelling, die hoge eisen stelt aan betrouwbaarheid en integriteit van al haar medewerkers. Vaststaat ook dat [I] daarom steeds van haar medewerkers verlangt dat deze over een VOG beschikken. Tevens staat vast dat in de gesprekken die [eisende partij] heeft gevoerd met [L] en [M] zijn betrokkenheid bij de D-Tel strafzaak aan de orde is geweest, zij het dat verklaringen van partijen over hetgeen in die gesprekken door [eisende partij] daarover is meegedeeld uiteenlopen. Tegen de achtergrond van deze feiten en omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat zelfs al zou [eisende partij] voorafgaande aan de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst zijn meegedeeld dat hij over een VOG diende te beschikken en dat zelfs als [eisende partij] zou hebben medegedeeld dat hij was vrijgesproken, de aangevoerde redenen om hem te ontslaan niet als dringende redenen kunnen worden gekwalificeerd. Gelet op de aard van de instelling waar [eisende partij] tewerkgesteld zou gaan worden, de hoge integriteiteisen die in verband daarmee aan het daar werkzame personeel worden gesteld en voorst gelet op de bij [gedaagde partij] bestaande wetenschap dat [eisende partij] betrokken was geweest bij de D-Tel stafzaak had [gedaagde partij] als onderneming, die personeel uitleent, met meer prudentie, althans zorgvuldiger moeten handelen. Zo zou van [gedaagde partij] verwacht hebben mogen worden –ook al had [eisende partij] dan de “Eigen verklaring omtrent gedrag” ondertekend “- dat zij naar aanleiding van de volgens haar door [eisende partij] gedane mededelingen omtrent zijn betrokkenheid bij de D-Tel strafzaak eerst verder onderzoek en navraag (bij derden) daarnaar gedaan zou hebben alvorens definitief met [eisende partij] in zee te gaan. In elk geval zou toch voor de hand gelegen hebben dat zij [eisende partij] eerst in dienst zou hebben genomen nadat de VOG verleend was. Dat [I] kennelijk met spoed een medewerker nodig had, maakt dat niet anders. [gedaagde partij] heeft zich naar het oordeel van de kantonrechter te veel laten leiden door haar commerciële belang en het risico dat uiteindelijk geen VOG zou worden afgegeven voor lief genomen. Dat mag uiteraard, maar dit brengt wel met zich dat het uitblijven van de afgifte van een VOG niet kan leiden tot een ontslag op staande voet, óók al zou [eisende partij] hebben kunnen weten dat aan hem geen VOG zou worden afgegeven. Dit geldt te meer nu [gedaagde partij] [eisende partij] drie maanden zonder VOG heeft laten doorwerken en eerst op het moment dat [I] aangaf niet meer met [eisende partij] verder te willen hem de wacht heeft aangezegd door hem op non actief te stellen.
Ook de door [gedaagde partij] gestelde omstandigheid dat [eisende partij] vanaf 19 januari 2006 heeft verzwegen dat het COVOG een onderzoek had ingesteld, levert geen dringende reden op, niet op zichzelf bezien, maar ook niet bezien in samenhang met de gestelde omstandigheid dat [eisende partij] had kunnen weten dat hem geen VOG zou worden verleend. Nog daargelaten dat [eisende partij] gemotiveerd heeft betwist dat van een verzwijging van de brief van 19 januari 2006 sprake is geweest, die gestelde verzwijging moet voor [gedaagde partij] in elk geval reeds op 6 april 2006 –de datum van de op non actiefstelling- duidelijk zijn geweest zijn. Desondanks heeft zij [eisende partij] toen niet op die grond op staande voet ontslagen. Kennelijk was die beweerde verzwijging toen onvoldoende dringend voor [gedaagde partij], zodat zulks thans evenmin het geval kan zijn.
2.5
Op grond van al het vorenstaande zal de vordering worden toegewezen, zij het dat de gevorderde wettelijke verhoging wordt beperkt tot 15%.
2.6
[gedaagde partij] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskoten worden veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt [gedaagde partij] tegen bewijs van kwijting aan [eisende partij] te betalen het overeengekomen loon over de periode vanaf 6 april 2004 tot 8 juli 2006 ad € 1.546,67 bruto per maand, plus het vakantiegeld ad 8% en de vergoeding voor de niet opgenomen vakantiedagen naar rato van 28 vakantiedagen per jaar, voornoemde bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectieve verzuimdata en te vermeerderen met de tot 15 % gematigde wettelijke verhoging;
- veroordeelt [gedaagde partij] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [eisende partij] vastgesteld op € 580,87;
- [gedaagde partij] wordt op de voet van artikel 243 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering veroordeeld hiervan te betalen aan:
- de griffier van de sector kanton te Lelystad:
€ 300,00 voor salaris gemachtigde
€ 84,87 voor explootkosten
€ 147,00 voor in debet gesteld vastrecht,
over te maken op de rekening met het nummer 1923.25.930 ten name van MvJ
Arrondissement Zwolle, Postbus 10067, 8000 GB Zwolle, onder vermelding van
bovenstaand kenmerk;
- [eisende partij]:
€ 49,00 voor eigen bijdrage griffierecht;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr. M.J.C.M. Manders, kantonrechter, en uitgesproken in de openbare terechtzitting van woensdag 18 oktober 2006 in tegenwoordigheid