Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ1794

Datum uitspraak2006-11-07
Datum gepubliceerd2006-11-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Alkmaar
Zaaknummers14.810200-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

De rechtbank veroordeelt een vrouw die haar vriend met meerdere messteken om het leven heeft gebracht tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren. Na een ruzie die de gehele avond heeft geduurd, waarbij zij door haar vriend vernederd en tot het uiterste getergd werd, heeft verdachte een slagersmes gepakt en haar vriend doodgestoken. De rechtbank heeft een beroep op psychische overmacht verworpen


Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR Parketnummer : 14/810200-06 Datum uitspraak: 07 november 2006 OP TEGENSPRAAK VERKORT VONNIS van de Rechtbank Alkmaar, Meervoudige Kamer voor Strafzaken, in de zaak van het OPENBAAR MINISTERIE tegen [verdachte] geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958, gedetineerd in het Huis van Bewaring Nieuwersluis te Nieuwersluis. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 oktober 2006. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, die ertoe strekt dat de rechtbank - verdachte zal vrijspreken van de impliciet primair telastegelegde moord, - de impliciet subsidiair telastegelegde doodslag bewezen zal verklaren, - verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren, - het inbeslaggenomen goed zal onttrekken aan het verkeer. Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van hetgeen door verdachte en mr. E.M. Diesfeldt, raadsvrouw van verdachte, naar voren is gebracht. 1. TELASTELEGGING. Aan verdachte is ten laste gelegd, dat zij op of omstreeks 29 april 2006 in de gemeente Alkmaar opzettelijk (en met voorbedachten rade) [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), een of meermalen met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in de hartstreek en/of de buikstreek en/of de borststreek en/of de flanken van het lichaam van die [slachtoffer], in elk gevalin het lichaam van die [slachtoffer], gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zullen deze worden verbeterd. De verdachte is hierdoor niet geschaad in de verdediging. 2. VRIJSPRAAK. Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte impliciet primair als moord is ten laste gelegd. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte, van oordeel dat niet kan worden bewezenverklaard dat verdachte heeft gehandeld na kalm beraad en rustig overleg. De rechtbank houdt het ervoor dat verdachte het slachtoffer heeft gestoken in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling ten gevolge van een hoogoplopende ruzie die, blijkens de verklaring van verdachte, nagenoeg de gehele avond heeft geduurd. 3. BEWEZENVERKLARING. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat zij op 29 april 2006 in de gemeente Alkmaar opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meermalen met een mes in de hartstreek, de buikstreek, de borststreek en een flank van het lichaam van die [slachtoffer] gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden. Hetgeen meer of anders is telastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. 4. BEWIJS. De rechtbank grondt de beslissing dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. 5. DE STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE. Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezen verklaarde levert op: Ten aanzien van het impliciet subsidiair telastegelegde: Doodslag. 6. DE STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE. De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting een beroep op psychische overmacht gedaan. Zij heeft daartoe gesteld, zakelijk weergegeven, dat haar cliënte werd mishandeld en getreiterd door het latere slachtoffer, waardoor er iets ‘knapte’ bij haar cliënte. Het latere slachtoffer liet verdachte niet met rust en hij had verdachtes sleutels bij zich, waardoor verdachte de situatie niet kon ontlopen, zo stelt de raadsvrouw. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht is vereist dat op het moment van handelen van verdachte sprake was van een van buiten komende drang waaraan zij redelijkerwijze geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Vast moet komen te staan dat zij als gevolg van de onstuitbaarheid en dwingendheid van de bedoelde drang niet anders kon handelen dan zij deed en van haar ook niet anders kon en mocht worden verwacht. Daarvan is in casu geen sprake. De rechtbank acht op grond van de inhoud van het dossier en hetgeen bij de behandeling ter terechtzitting naar voren is gekomen weliswaar aannemelijk dat het latere slachtoffer met zijn beledigingen en het tergen van verdachte druk op haar heeft uitgeoefend, maar niet dat verdachte in redelijkheid niet anders kon handelen dan zij deed. In de eerste plaats kon en mocht van verdachte meer weerstand worden verwacht tegen de druk van het slachtoffer. Bovendien had verdachte de keuze uit vele minder ingrijpende alternatieven om een einde te maken aan de druk, zoals het verlaten van de woning. Aan de eisen van proportionaliteit noch aan die van subsidiariteit wordt voldaan. De rechtbank verwerpt dit beroep. Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. 7. MOTIVERING VAN DE STRAF. De rechtbank heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van verdachte. De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. Verdachte heeft haar vriend met messteken om het leven gebracht. Na een ruzie over geld, die de hele avond heeft geduurd en waarin verdachte zich steeds meer vernederd voelde, heeft zij een slagersmes met een lemmet van ongeveer 30 centimeter gepakt en dit in de hartstreek van haar vriend gestoken. Na deze eerste steek heeft verdachte haar vriend met het mes in de buikstreek, de borststreek en in een flank van zijn lichaam gestoken. Het slachtoffer is vrijwel onmiddellijk overleden. Doodslag is één van de ernstigste delicten uit het Wetboek van Strafrecht en wordt daarom bedreigd met een langdurige gevangenisstraf. Het benemen van een anders leven is een onomkeerbaar misdrijf. Verdachte heeft met dit misdrijf het slachtoffer zijn kostbaarste bezit, het leven, ontnomen. Het slachtoffer is doodgestoken op 39-jarige leeftijd en had aldus nog een heel leven voor zich. Verdachte heeft bovendien bij de nabestaanden van het slachtoffer, waaronder zijn moeder, groot verdriet veroorzaakt. Een misdrijf als het onderhavige heeft een voor de rechtsorde zeer schokkend karakter en het brengt bij de burgers gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. De rechtbank heeft bij de strafoplegging ook rekening gehouden met de aan de doodslag voorafgegane situatie. Het latere slachtoffer was onder invloed van alcohol en verschillende harddrugs. Hij heeft in een langdurige ruzie verdachte tot het uiterste getergd alvorens zij tot haar daad kwam. Hoewel dit het delict niet minder strafwaardig maakt, zal de rechtbank bij de strafoplegging hiermee rekening houden. Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op: - Het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 01 mei 2006, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder ter zake van een geweldsdelict, zij het een geweldsdelict van een andere orde, is veroordeeld. - Het over verdachte uitgebrachte Vroeghulp interventierapport van 10 mei 2006 van H. Trompert, als reclasseringswerker verbonden aan de Reclassering Nederland. - Het over verdachte uitgebrachte Pro Justitia Rapport (triple rapportage) van 18 september 2006 van I. Matthaei, psychiater, P.C. Dalebout, GZ-psycholoog, en R. Zijlstra, reclasseringswerker. Uit dit rapport blijkt dat er bij verdachte sprake is van een onrijpe persoonlijkheidsontwikkeling en een sterk verdrongen boosheid, samenhangend met ontkende gevoelens van afhankelijkheid. Er zijn bovendien passief-agressieve persoonlijkheidskenmerken waarneembaar. Verdachte heeft een beperkt zelfinzicht, gebrek aan zelfkritiek en haar schuldbewustzijn is beperkt. Er is sprake van een lacunair geweten. Er is geen sprake van een andere actuele psychiatrische stoornis in engere zin dan alcoholafhankelijkheid, die echter vanwege de voorlopige hechtenis in vroege volledige remissie is gegaan. Er is wel sprake van een ernstige persoonlijkheidsstoornis, waaraan een borderline persoonlijkheids-structuur ten grondslag ligt. Hoewel geen oorzakelijk, is er wel enig verband tussen de beschreven psychische stoornissen en het gepleegde feit. Er zijn echter in de aanloop tot het plegen van het feit voldoende momenten geweest waarop verdachte een keuze in gedragsalternatieven had kunnen maken. Geadviseerd wordt verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. De geconstateerde mate van toerekeningsvatbaarheid heeft tot gevolg dat geen advies tot behandeling binnen een strafrechtelijk kader wordt gegeven. Eveneens wordt gesteld, dat hoewel een behandeling vanuit gedragsdeskundige visie noodzakelijk lijkt, de prognose ten aanzien van een positief behandelingsresultaat zeker niet gunstig is. Het ontbreekt verdachte immers aan probleembesef en lijdensdruk, welke primaire voorwaarden zijn voor het welslagen van een behandeling. Een eventuele behandeling op vrijwillige basis zou gericht moeten worden op de afhankelijkheidsproblematiek, zowel de alcohol-afhankelijkheid als de afhankelijke persoonlijkheidstrekken. - Het over verdachte uitgebrachte Voorlichtingsrapport van 16 oktober 2006 van R. Liekens-Willems, als reclasseringswerker verbonden aan Parnassia psycho-medisch centrum. De rechtbank is, gelet op dit alles, van oordeel dat op dit feit niet anders kan worden gereageerd dan met een langdurige gevangenisstraf. 8. MOTIVERING VAN DE MAATREGEL. De rechtbank is van oordeel, dat het inbeslaggenomen vleesmes dient te worden onttrokken aan het verkeer. Het ongecontroleerde bezit daarvan is in strijd met de wet en het algemeen belang. Verder is uit het onderzoek op de terechtzitting gebleken dat het bewezenverklaarde met behulp van dat vleesmes is begaan. 9. TOEGEPASTE WETTELIJKE ARTIKELEN. De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c en 287 van het Wetboek van Strafrecht. 10. BESLISSING. De rechtbank: Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het impliciet primair telastegelegde, zoals hierboven in de rubriek VRIJSPRAAK aangeduid, heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen, dat verdachte het impliciet subsidiair telastegelegde, zoals hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING aangeduid, heeft begaan. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven in de rubriek BEWEZENVERKLARING bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Verstaat dat het bewezen verklaarde oplevert het hierboven in de rubriek DE STRAFBAARHEID VAN HET BEWEZENVERKLAARDE vermelde strafbare feit. Verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar. Veroordeelt verdachte voor het bewezenverklaarde tot een gevangenisstraf voor de tijd van 7 (zeven) jaren. Bepaalt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht. Verklaart onttrokken aan het verkeer: een vleesmes. Dit vonnis is gewezen door mr. Y.M.I. Greuter-Vreeburg, voorzitter, mrs. H. de Klerk en G.W.A. Lamsvelt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Hirzalla, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 07 november 2006.