Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ1793

Datum uitspraak2006-11-07
Datum gepubliceerd2006-11-16
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/535469-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte heeft zich op de openbare weg schuldig gemaakt aan mishandeling, door een man in zijn gezicht te stompen. Door de mishandeling heeft verdachte niet alleen het slachtoffer pijn en letsel toegebracht, maar ook de openbare veiligheid geschaad, hetgeen tot gevoelens van onrust leidt in de samenleving. Uit documentatie is gebleken dat verdachte eerder in aanraking is geweest met Justitie en tenminste driemaal wegens een een misdrijf onherroepelijk tot een gevangenisstraf is veroordeeld. PLAATSING IN EEN INRICHTING VOOR STELSELMATIGE DADERS voor de duur van TWEE JAREN; de Rechtbank bepaalt dat die maatregel niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE KAMER (VERKORT VONNIS) parketnummer: 09/535469-06 's-Gravenhage, 7 november 2006 De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972, adres: [adres] De terechtzitting. Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 24 oktober 2006. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr Ohlenroth, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord. De officier van justitie mr. Degeling heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem onder 2 telastgelegde wordt vrijgesproken en dat aan verdachte terzake van het hem onder 1 en 3 telastgelegde de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna aangeduid als: ISD) voor de duur van 2 jaren zal worden opgelegd met een tussentijdse toetsing na 6 maanden. De telastlegging. Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A. De geldigheid van de dagvaarding. De rechtbank zal de dagvaarding voor wat betreft het onder feit 3 telastgelegde nietig verklaren nu de telastlegging voor wat betreft dit feit innerlijk tegenstrijdig is. Bedoeld zal zijn telast te leggen dat verdachte een nepwapen, gelijkend op een echt wapen, voorhanden heeft gehad, echter in de dagvaarding is terecht gekomen dat verdachte een echt wapen voorhanden heeft gehad. Vrijspraak. De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 2 is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken. De bewijsmiddelen. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht. De bewezenverklaring. Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het onder 1 telastgelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B. Bewijsoverweging. Hoewel de verklaringen van aangever en getuige uiteenlopen op het punt van het aantal klappen dat verdachte zou hebben gegeven toen hij naast het slachtoffer was gaan zitten (twee respectievelijk drie), is dit voor de rechtbank onvoldoende om beide verklaringen in hun geheel ongeloofwaardig te achten. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte. Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden. Strafmotivering. Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich op de openbare weg schuldig gemaakt aan de mishandeling, door een man in zijn gezicht te stompen. Door de mishandeling heeft verdachte niet alleen het slachtoffer pijn en letsel toegebracht, maar ook de openbare veiligheid geschaad, hetgeen tot gevoelens van onrust leidt in de samenleving. Vast is komen te staan dat de verdachte, blijkens een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 augustus 2006, sedert 1987 stelselmatig met politie en justitie in aanraking is gekomen. Ook blijkt hieruit dat verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de thans bewezen verklaarde feiten tenminste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een gevangenisstraf is veroordeeld. De rechtbank heeft acht geslagen op het verdachte betreffende Maatregelrapport ten behoeve van de ISD van psycho-medisch centrum Parnassia, gedateerd 18 september 2006. Blijkens voornoemd rapport wenste verdachte niet te spreken met de reclassering en wenste hij niet mee te werken aan het opstellen van een rapportage. Dit adviesrapport is derhalve gebaseerd op eerdere reclasseringsrapportages en contacten (waarover de rechtbank overigens niet beschikt). Uit de voorlichtingsrapportage uit 2003 komt naar voren dat betrokkene op dat moment 10 jaar verslaafd is aan heroïne. Taakstraffen die hem werden opgelegd heeft hij niet uitgevoerd. In het algemeen weigert verdachte contact met de reclassering en wijst hij hulpverlening af. De rapporteur komt tot de conclusie dat een veroordeling tot ISD in de rede ligt, gelet op het feit dat vele ter beschikking staande mogelijkheden tot op heden zijn aangewend om betrokkene te begeleiden in het kader van het terugdringen van zijn recidive en dit blijft mislukken. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat hij heel lang methadon heeft gebruikt maar nu is gestopt met het gebruik van alle harddrugs en methadon. Hij heeft verklaard dat hij zelf is afgekickt, omdat hij een antipathie had gekregen tegen de drugs en niet oud wil worden in de gevangenis. Voorts heeft hij verklaard dat hij bij zijn ouders staat ingeschreven in [gemeente A] en daar werk wil gaan zoeken. Hij heeft verzocht om een laatste kans, om te bewijzen dat hij er zelf wel komt nu hij voor het eerst zelf inziet dat zijn levenswijze hem niet verder brengt en hij gemotiveerd is om zijn leven ingrijpend te wijzigen. Tot slot heeft verdachte verklaard dat hij een verschrikkelijke hekel heeft aan de hulpverlening, en dat een voorwaardelijke ISD voor hem een hele goede stok achter de deur zou zijn. De officier van justitie heeft oplegging van de onvoorwaardelijke ISD-maatregel gevorderd. In beginsel is oplegging daarvan in de onderhavige zaak mogelijk: het door verdachte begane feit is een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten, verdachte is in vijf jaar meer dan drie maal tot gevangenisstraf of taakstraf veroordeeld wegens vermogens en/of geweldsdelicten en er moet ernstig rekening mee worden gehouden dat hij wederom een misdrijf zal begaan. Hoewel de rechtbank niet twijfelt aan de goede wil van verdachte, heeft zij namelijk niet veel vertrouwen in zijn vermogen zonder hulp of ondersteuning van derden zijn leven van diefstallen en verslaving aan hard drugs te veranderen. In die zin heeft verdachte wel het stadium bereikt dat de veiligheid van personen en goederen het opleggen van een ISD aan hem eist. Met die maatregel kan ook een bijdrage worden geleverd aan de oplossing van zijn verslavingsproblematiek. De rechtbank ziet echter gelet op de motivering van de verdachte en gelet op de omstandigheid dat er niet eerder sprake is geweest van hulpverlening in een zogenoemd dwang- of drangtraject aanleiding om de overwogen ISD-maatregel voorwaardelijk op te leggen. Met het voorwaardelijk opleggen van deze maatregel wordt beoogd verdachte nog éénmaal - maar dan echt een allerlaatste - kans te geven en hem de gelegenheid te geven zelf zijn gedrag te wijzigen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat het hier om een feit van relatief geringe ernst gaat, afgezet tegen de duur van de ISD-maatregel. De rechtbank merkt nog op dat er in het onderhavige geval aanleiding zou hebben bestaan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen naast de voorwaardelijke ISD. Uit de in HR 21 maart 2006 (LJN AV 1161) opgenomen gedeelten van de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever de combinatie van gevangenisstraf met ISD niet heeft gewild, kort gezegd omdat dit 'dubbelop' zou zijn. Daarbij lijkt de discussie zich echter uitsluitend te hebben gericht op de combinatie van een straf met een onvoorwaardelijke ISD. Waarom een voorwaardelijke ISD, die als stok achter de deur is bedoeld en, indien verdachte de proeftijd goed doorkomt, niet ten uitvoer wordt gelegd, niet met een straf zou kunnen worden gecombineerd, wordt daaruit niet duidelijk. Niettemin is deze combinatie thans wettelijk niet mogelijk, zodat de rechtbank afziet van de oplegging van gevangenisstraf. De toepasselijke wetsartikelen. De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen: - 38m, 38n, 38p en 300 van het Wetboek van Strafrecht; Beslissing. De rechtbank, verklaart de dagvaarding ten aanzien van het onder 3 telastgelegde nietig; verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 telastgelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij; verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt: mishandeling; verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar; legt de verdachte op: de maatregel tot PLAATSING IN EEN INRICHTING VOOR STELSELMATIGE DADERS voor de duur van TWEE JAREN; bepaalt dat die maatregel niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit; verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mrs Verkleij, voorzitter, Mendlik en Boerwinkel, rechters, in tegenwoordigheid van mr Mijnders, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 november 2006.