Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ1777

Datum uitspraak2006-11-08
Datum gepubliceerd2006-11-16
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09/753322-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte heeft op een woonwagenkamp ruzie gekregen met een bewoner van dit kamp. De verdachte is op enig moment naar zijn auto gelopen om daar een groot mes uit te halen en is weer teruggelopen naar het slachtoffer. Eerst heeft verdachte de vriendin van het slachtoffer beetgepakt en haar het mes op de keel gezet, waardoor zij een snijwond heeft opgelopen. Hiermee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging en mishandeling. De verdachte heeft vervolgens het slachtoffer in zijn linkerzij gestoken, tengevolge waarvan het slachtoffer is overleden. De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen: - 36b, 36c, 36f, 57, 285, 287, 300 van het Wetboek van Strafrecht; De Rechtbank veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren; (...) wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen toe (... benadeelde partij 1) € 12.295,18, (... benadeelde partij 2) € 5.300,-


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE SECTOR STRAFRECHT MEERVOUDIGE KAMER (VERKORT VONNIS) parketnummer 09/753322-06 's-Gravenhage, 07 november 2006 De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960, adres: [adres], thans gedetineerd in de [naam penitentiaire inrichting] De terechtzitting. Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 27 juli 2006 en 24 oktober 2006. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr Tieman, advocaat te Utrecht, is ter terechtzitting verschenen en gehoord. Er hebben zich benadeelde partijen gevoegd. De officier van justitie mr Van der Kallen heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem onder 2 primair en subsidiair telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het onder 1 primair en 2 meer subsidiair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen voorwerp zal worden verbeurdverklaard. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partijen. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 12.295,18, subsidiair 230 dagen hechtenis ten behoeve van [benadeelde partij 1] en een bedrag groot € 5.300,-, subsidiair 106 dagen hechtenis ten behoeve van [benadeelde partij 2]. De telastlegging. Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A. Vrijspraak. De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en 2 primair en subsidiair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van het onder 1 primair telastgelegde overweegt de rechtbank dat niet bewezen is dat verdachte na kalm beraad en rustig overleg het slachtoffer heeft gestoken. Er is weliswaar een korte periode geweest waarin verdachte zich had kunnen beraden - namelijk de tijd dat hij naar de auto liep om het mes te pakken en weer terug - maar er zijn geen aanwijzingen dat verdachte dit daadwerkelijk heeft gedaan. Het is aannemelijk dat verdachte in de ter plaatse opgekomen boosheid het mes is gaan halen en in die boosheid is blijven handelen. De rechtbank acht daarom de voorbedachte raad niet bewezen en zal verdachte vrijspreken van de onder 1 primair telastgelegde moord. De bewijsmiddelen. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht. De bewezenverklaring. Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 meer subsidiair telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B. Bewijsoverweging. De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat geen sprake is van doodslag, maar van zware mishandeling de dood tot gevolg hebbend, omdat het opzet van de verdachte er niet op was gericht om het slachtoffer te doden. Hij wilde slechts van zich af steken toen hij werd beetgepakt door de verdachte. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe het volgende. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte tijdens een ruzie met het slachtoffer en zijn vriendin een mes uit zijn auto is gaan halen. Met dit mes is het slachtoffer een dodelijke steekwond van 20 centimeter diep in de romp toegebracht. Hoewel verdachte dit in zijn verklaringen en ter zitting heeft ontkend, gaat de rechtbank er op grond van deze wond en de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] vanuit dat verdachte stekende bewegingen in de richting van het slachtoffer heeft gemaakt. Wat er zij van de bedoeling die verdachte daarmee had, de rechtbank leidt daaruit af dat verdachte, door met een mes met een totale lengte van 29 centimeter en een lemmet van 17 centimeter stekende bewegingen in de richting van de romp van het slachtoffer te maken, tenminste de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij het slachtoffer daardoor dodelijk zou treffen. Het is niet aannemelijk dat verdachte het slachtoffer per ongeluk zo diep heeft geraakt. De rechtbank acht derhalve bewezen dat de verdachte opzet had op het doden van het slachtoffer. Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte. Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden. Strafmotivering. Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft op een woonwagenkamp ruzie gekregen met een bewoner van dit kamp. De verdachte is op enig moment naar zijn auto gelopen om daar een groot mes uit te halen en is weer teruggelopen naar het slachtoffer. Eerst heeft verdachte de vriendin van het slachtoffer beetgepakt en haar het mes op de keel gezet, waardoor zij een snijwond heeft opgelopen. Hiermee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedreiging en mishandeling. De verdachte heeft vervolgens het slachtoffer in zijn linkerzij gestoken, tengevolge waarvan het slachtoffer is overleden. Verdachte heeft het slachtoffer de dag voor diens 24ste verjaardag van het leven beroofd. Hij had ervoor kunnen kiezen om, in plaats van het mes te halen, weg te lopen om escalatie te voorkomen. In plaats daarvan heeft verdachte de confrontatie opgezocht. De steekpartij heeft plaatsgevonden op klaarlichte dag en het slachtoffer heeft geruime tijd bloedend op straat gelegen, voor de ogen van de vriendin van het slachtoffer en tevens in het bijzijn van een aantal bewoners van het kamp, waaronder kinderen. Het handelen van verdachte heeft inbreuk gemaakt op het meest fundamentele recht waar de mens over beschikt: het recht op leven. Een feit als het onderhavige veroorzaakt tevens onherstelbaar leed bij de nabestaanden van het slachtoffer. Dit blijkt eens te meer uit de ter terechtzitting voorgehouden schriftelijke slachtofferverklaring van zowel de ouders als de vriendin van het slachtoffer. Bij een dergelijk feit past slechts een langdurige gevangenisstraf. De rechtbank laat voorts ernstig in de strafmaat meewegen dat verdachte alvorens het slachtoffer neer te steken, eerst diens vriendin heeft bedreigd en mishandeld. Het zetten van een mes op iemands keel is een van de ernstigste vormen van bedreiging en kan zeer traumatische gevolgen hebben. De rechtbank heeft acht geslagen op het rapport betreffende verdachte, opgesteld d.d. 10 oktober 2006 door drs. M.H. de Groot, klinisch psycholoog en op het psychiatrisch onderzoeksrapport betreffende verdachte, opgesteld d.d. 9 oktober 2006 door drs. J.J.F.M. de Man, psychiater. Beide rapporteurs komen tot de conclusie dat bij verdachte geen sprake is van een psychiatrische stoornis, noch van een persoonlijkheidsstoornis en dat verdachte derhalve als volledig toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd. Verdachte is niet eerder voor geweldsdelicten met justitie in aanraking geweest. Ter zitting heeft verdachte er blijk van gegeven dat hij het ontoelaatbare van zijn handelen inziet en berouw heeft over wat hij het slachtoffer en zijn nabestaanden heeft aangedaan. Hij wil zijn straf aanvaarden. De officier van justitie heeft een straf geëist op basis van het onder 1 primair telastgelegde, namelijk moord. De rechtbank acht echter moord niet bewezen, maar doodslag. Toch acht zij de straf die door de officier van justitie is gevorderd, passend en geboden, omdat de rechtbank uitgaat van hetzelfde feitencomplex als de officier van justitie. Daarbij komt dat de rechtbank zwaarder tilt aan het onder 2 meer subsidiair telastgelegde feit. Rekening houdend met de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd en met de hiervoor genoemde omstandigheden, acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te melden lange duur passend en geboden. Inbeslaggenomen voorwerpen. De rechtbank zal het blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp genummerd 1 onttrekken aan het verkeer, zijnde dit voorwerp voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met behulp van dit voorwerp de onder 1 subsidiair en 2 meer subsidiair bewezenverklaarde feiten zijn begaan en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. De vordering van de benadeelde partijen. [benadeelde partij 1], wonende te [A], vader van het slachtoffer, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding wegens de uitvaartkosten, groot € 12.295,18. Deze vordering is door de verdediging niet weersproken en is door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd, terwijl die vordering, die eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij dagvaarding onder 1 subsidiair aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering en zal deze vordering toewijzen. Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. [benadeelde partij 2], wonende te [B], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding wegens immateriële schade (waaronder shockschade), groot € 5.300,-. Deze vordering is door de verdediging niet weersproken en is door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd, terwijl die vordering, die eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in de bij dagvaarding onder 1 subsidiair en 2 meer subsidiair aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feiten. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering en zal deze vordering toewijzen. Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. Schadevergoedingsmaatregel. Nu verdachte jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 subsidiair en 2 meer subsidiair bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 12.295,18 ten behoeve van [benadeelde partij 1] en een bedrag groot € 5.300,- ten behoeve van [benadeelde partij 2]. De toepasselijke wetsartikelen. De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen: - 36b, 36c, 36f, 57, 285, 287, 300 van het Wetboek van Strafrecht; Beslissing. De rechtbank, verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair, 2 primair en subsidiair telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij; verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 meer subsidiair telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt: t.a.v. 1 subsidiair: doodslag t.a.v. 2 meer subsidiair: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en mishandeling verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar; veroordeelt de verdachte tot: een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren; bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht; in verzekering gesteld op: 20 april 2006, in voorlopige hechtenis gesteld op: 26 april 2006, verklaart onttrokken aan het verkeer het blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 1, te weten: een dolk (bajonet); wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen toe en veroordeelt verdachte voorts: om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan: - [benadeelde partij 1], wonende te [A], een bedrag van € 12.295,18, - [benadeelde partij 2], wonende te [B], een bedrag van € 5.300,-, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken; legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 12.0295,18 ten behoeve van [benadeelde partij 1] en een bedrag groot € 5.300 ten behoeve van [benadeelde partij 2]; bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 230 respectievelijk 106 dagen; bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen; verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij. Dit vonnis is gewezen door mrs Verkleij, voorzitter, Mendlik en Boerwinkel, rechters, in tegenwoordigheid van mr Mijnders, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 7 november 2006.