
Jurisprudentie
AZ1752
Datum uitspraak2006-11-03
Datum gepubliceerd2006-11-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200606518/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2006-11-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200606518/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 25 juli 2006 heeft verweerder aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een legkippen- en nertsenhouderij gelegen op het perceeel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 28 juli 2006 ter inzage gelegd.
Uitspraak
200606518/2.
Datum uitspraak: 3 november 2006.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekers], allen wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Venray,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 25 juli 2006 heeft verweerder aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een legkippen- en nertsenhouderij gelegen op het perceeel [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 28 juli 2006 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers bij brief van 1 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op 4 september 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 1 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op 4 september 2006, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 26 oktober 2006, waar verzoekers, van wie [gemachtigde] in persoon en bijgestaan door ir. A.K.M. van Hoof, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. M. Backbier en ing. F.H.A. van Bergen, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Bij het bestreden besluit is onder meer vergunning verleend voor het houden van respectievelijk 5.990 fokteven van nertsen en 17.600 fokteven van nertsen in twee separate stallen.
2.3. Verzoekers vrezen voor onaanvaardbare stankhinder. Zij stellen in dit verband dat de Wet stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden (hierna: de Wet stankemissie) zich verzet tegen een afzonderlijke beoordeling van de twee binnen de inrichting aanwezige nertsenstallen.
2.3.1. Verweerder heeft in het kader van de beoordeling van de van de inrichting te duchten stankhinder de minimaal aan te houden afstand tot stank gevoelige objecten voor de twee nertsenstallen separaat beoordeeld. Gelet op de afstand van minimaal 140 meter tussen beide nertsenstallen acht hij deze wijze van beoordelen in dit geval mogelijk. Verweerder stelt voorts dat bij deze wijze van beoordelen wordt voldaan aan de op grond van de Wet stankemissie en de Regeling stankemissie veehouderijen in landbouwontwikkelings- en verwevingsgebieden (hierna: de Regeling) minimaal in acht te nemen afstanden tot de relevante stank gevoelige objecten.
2.3.2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wet stankemissie betrekt het bevoegd gezag bij beslissingen inzake de vergunning voor het oprichten of veranderen van een veehouderij die geheel of gedeeltelijk is gelegen in een landbouwontwikkelingsgebied, verwevingsgebied of een extensiveringsgebied met het primaat natuur waarvoor een reconstructieplan is bekendgemaakt, de stankhinder uitsluitend op de wijze die is aangegeven bij of krachtens de artikelen 3 tot en met 6 van deze wet.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Wet stankemissie, voor zover hier van belang, bedraagt de afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie, waarvoor in de ministeriële regeling bedoeld in artikel 1 geen omrekeningsfactor is opgenomen, en een voor stank gevoelig object, ten minste de afstand die voor de betrokken diercategorie bij ministeriële regeling is aangegeven.
Niet in geschil is dat de veehouderij geheel of gedeeltelijk is gelegen in een landbouwontwikkelingsgebied, verwevingsgebied of een extensiveringsgebied met het primaat natuur waarvoor een reconstructieplan is bekendgemaakt. De emissie van stank uit de tot de inrichting behorende dierenverblijven dient derhalve te worden beoordeeld aan de hand van de Wet stankemissie en de Regeling.
2.3.3. De Voorzitter stelt vast dat het geding zich toespitst op de vraag of verweerder op grond van de Wet stankemissie een afzonderlijke beoordeling mag maken van de stankhinder van de twee binnen de inrichting aanwezige nertsenstallen.
2.3.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 20 september 2006 in zaak no. 200601548/1 voorziet de Wet stankemissie niet in een regeling om de stankhinder van een gedeelte van een veehouderij te beoordelen. De Voorzitter ziet geen aanleiding om in de onderhavige zaak tot een ander oordeel te komen.
Niet in geschil is dat indien de stankhinder van de twee nertsenstallen tezamen wordt beoordeeld, niet aan de ingevolge de Regeling minimaal aan te houden afstand wordt voldaan. Gelet hierop is het bestreden besluit in strijd met artikel 4, eerste lid, van de Wet stankemissie.
2.4. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek in te willigen en de hierna te noemen voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek behoeft voor het overige geen bespreking.
2.5. Verweerder dient ten aanzien van verzoekers op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Venray van 25 juli 2006, kenmerk Mila 050038;
II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Venray tot vergoeding van bij verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 710,51 (zegge: zevenhonderdtien euro en eenenvijftig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Venray aan verzoekers onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;
III. gelast dat de gemeente Venray aan verzoekers het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 141,00 (zegge: honderdeenenveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. D. van Leeuwen, ambtenaar van Staat.
w.g. Brink w.g. Van Leeuwen
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2006.
373-492.