Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ1751

Datum uitspraak2006-11-03
Datum gepubliceerd2006-11-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200606784/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 6 december 2005, heeft het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk het uitwerkingsplan "Bestemmingsplan Landgoed Driessen, uitwerkingsplan Het Koetshuis, fase 2" vastgesteld.


Uitspraak

200606784/2. Datum uitspraak: 3 november 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer: [verzoekers], en het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 6 december 2005, heeft het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk het uitwerkingsplan "Bestemmingsplan Landgoed Driessen, uitwerkingsplan Het Koetshuis, fase 2" vastgesteld. Verweerder heeft bij zijn besluit van 21 februari 2006, kenmerk 1150807, beslist over de goedkeuring van het uitwerkingsplan. De Afdeling heeft het besluit van 21 februari 2006 bij uitspraak van 25 juli 2006, no. 200602519/3, geheel vernietigd. Verweerder heeft bij zijn besluit van 8 augustus 2006, kenmerk 1150807, opnieuw beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan. Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers bij brief van 13 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op 14 september 2006, beroep ingesteld. Bij brief van 13 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op 14 september 2006, hebben verzoekers de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 oktober 2006, waar verzoekers, vertegenwoordigd door mr. P.J.C.D. van Dijk, advocaat te Tilburg, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. A.J.A.M. van de Laar, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn het college van burgemeester en wethouders van Waalwijk, vertegenwoordigd door mr. H.M.J. Ummels, ambtenaar van de gemeente, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Bouwfonds MAB Ontwikkeling B.V.", vertegenwoordigd door mr. J.C. Ellerman, advocaat te Amsterdam, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Heijmans IBC Vastgoedontwikkeling B.V.", vertegenwoordigd door mr. B.J.P.G. Roozendaal, advocaat te Breda, daar gehoord. 2.    Overwegingen 2.1.    Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure. 2.2.    Met het plan wordt beoogd de bouw van 130 woningen mogelijk te maken aan de zuid-oostzijde van het Landgoed Driessen. 2.3.    Verzoekers stellen dat verweerder ten onrechte grotendeels goedkeuring aan het plan heeft verleend. Zij voeren hiertoe aan dat in strijd met de uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2006 nog steeds onduidelijk is aan welke plandelen verweerder goedkeuring heeft onthouden. Bovendien is de plankaart ten onrechte niet aan het bestreden besluit gehecht, aldus verzoekers. Verder had verweerder aan het gehele plan goedkeuring moeten onthouden, aangezien de delen van het plan waaraan verweerder goedkeuring heeft onthouden onlosmakelijk zijn verbonden met de overige plandelen. De goedgekeurde plandelen kunnen volgens verzoekers niet afzonderlijk worden uitgevoerd. Verder wijzen verzoekers erop dat het plan niet voorziet in maatregelen ter voorkoming van visuele hinder of geluidsoverlast. Zij vrezen dan ook voor klachten van bewoners van de nieuwbouw, ten gevolge waarvan zij in de continuering en ontwikkeling van hun bedrijf zullen worden beperkt. Gezien de gevolgen die de woningbouw voor hun bedrijf heeft, betogen verzoekers dat het college van burgemeester en wethouders dit uitwerkingsplan niet had mogen opstellen zonder tevens de bestemming voor het meest noordelijk gelegen bedrijfsperceel van verzoekers uit te werken. Voorts vrezen verzoekers dat zij ten gevolge van de woningbouw wateroverlast, ondere andere in de vorm van kwelwater, zullen ondervinden. Ook betogen verzoekers dat nu het besluit van verweerder van 21 februari 2006 is vernietigd, geen gebruik meer kan worden gemaakt van de reeds verleende bouwvergunningen en deze vergunningen dienen te worden vernietigd. 2.4.    Verweerder heeft beoogd goedkeuring te onthouden aan het plan, voor zover het plan, eventueel na vrijstelling, binnen de op de plankaart aangegeven milieucirkels woningbouw mogelijk maakt. Voor het overige heeft verweerder beoogd het plan goed te keuren. 2.5.    Verzoekers exploiteren een bouwstoffenhandel en sloopbedrijf op gronden ten zuidoosten van het plangebied. De gronden ten noorden van dit perceel zijn eveneens in gebruik bij verzoekers en hebben een uit te werken bestemming. Verweerder heeft bij besluit van 21 februari 2006 beslist over de goedkeuring van het uitwerkingsplan. Bij uitspraak van 25 juli 2006 heeft de Afdeling dat besluit vernietigd, omdat op grond van het dictum in samenhang met de plankaart niet kon worden bepaald welke delen van het plan waren goedgekeurd en aan welke delen van het plan goedkeuring was onthouden. Dit omdat op de plankaart uitsluitend een blauwe lijn was getrokken over een gedeelte van de aangeduide "grens milieuzone bedrijven". Gelet hierop alsmede op het feit dat in het dictum niet expliciet was bepaald dat aan het uitwerkingsplan voor het overige goedkeuring was verleend, is het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Verweerder heeft bij besluit van 8 augustus 2006 opnieuw besloten omtrent de goedkeuring. Het dictum van dit besluit vermeldt dat goedkeuring wordt onthouden aan het blauw omlijnde gedeelte op de plankaart en aan artikel 2, sub 3 onder 3.2. van de planvoorschriften en dat het plan voor het overige wordt goedgekeurd. Verweerder heeft tevens de plankaart zodanig aangepast dat de blauwe lijn niet uitsluitend samenvalt met een gedeelte van de "grens milieuzone bedrijven", maar dat deze lijn de plandelen ten oosten van de genoemde grenslijn geheel omlijnt. Noch de Wet op de Ruimtelijke Ordening noch enig ander wettelijk voorschrift bevat de verplichting dat aan het goedkeuringsbesluit dat aan belanghebbenden wordt toegezonden een plankaart wordt gehecht. Nu verweerder bij het bestreden besluit, in tegenstelling tot het besluit van 21 februari 2006, een bepaald plandeel geheel heeft omlijnd en tevens een toevoeging in het bestreden besluit is opgenomen die ertoe strekt dat het plan voor het overige wordt goedgekeurd, heeft de Voorzitter de verwachting dat de Afdeling in de bodemzaak zal concluderen dat in zoverre aan de uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2006 is voldaan. 2.6.    Wat betreft de zelfstandige uitvoerbaarheid van de goedgekeurde plandelen is door de gemeenteraad gesteld dat parkeervoorzieningen zich verspreid over het plangebied bevinden, dat de wegenstructuur ten gevolge van de onthouding van goedkeuring geen aanpassing behoeft en dat de goedgekeurde plandelen zelfstandig financieel uitvoerbaar zijn. Voor zover de grens van de milieucirkel de in het plan voorziene woningen doorsnijdt, is voor deze woningen geen bouwvergunning verleend en zal er voor een goede afronding van de woningbouw in het goedgekeurde gebied worden gezorgd, aldus het college van burgemeester en wethouders. Naar het oordeel van de Voorzitter heeft verweerder zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de goedgekeurde plandelen zelfstandig uitvoerbaar zijn en er in zoverre geen sprake is van een onlosmakelijke samenhang met de plandelen waaraan verweerder goedkeuring heeft onthouden. 2.7.    Wat betreft geluidsoverlast heeft het college van burgemeester en wethouders gesteld dat uit akoestische onderzoeken blijkt dat een zodanige bedrijfssituatie mogelijk is dat wat betreft geluid ten opzichte van alle bestaande en alle nieuw te bouwen woningen aan de wettelijke normen kan worden voldaan, zelfs zonder dat een milieucirkel van 50 meter wordt aangehouden. Verzoekers hebben niet gesteld dat deze onderzoeken gebreken, dan wel leemten in kennis vertonen en dat verweerder deze onderzoeken niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. Nu ten gevolge van de onthouding van goedkeuring bovendien geen woningbouw binnen de milieucirkel van 50 meter mogelijk is, hebben verzoekers naar het oordeel van de Voorzitter niet aannemelijk gemaakt dat het plan maatregelen ter voorkoming van geluidhinder diende te bevatten. Evenmin hebben verzoekers de noodzaak tot het opnemen van maatregelen ter beperking van visuele hinder aannemelijk gemaakt.         Volgens de stukken is er nauwelijks hoogteverschil tussen de percelen van verzoekers en de aangrenzende percelen die in het plangebied liggen en zal het hemelwater ter plaatse infiltreren. Volgens de plantoelichting wordt voor zover er in het plangebied nog sprake is van overtollig water, dit via een systeem van wadi's in westelijke richting afgevoerd. Verder zal langs de oost- en zuidzijde van het Koetshuis een drainagevoorziening worden opgenomen. Ter zitting heeft het college onweersproken gesteld dat in de "Facetnota integraal waterbeheer" ook aandacht is besteed aan de kwelstromen die in het gebied voorkomen. Gelet hierop is de Voorzitter van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bouw van de woningen geen ernstige wateroverlast voor verzoekers tot gevolg zal hebben.    Ten aanzien van de stelling dat het college van burgemeester en wethouders niet het woningbouwgebied had mogen uitwerken zonder ook het bestemmingsplan "Landgoed Driessen" voor het noordelijke perceel van verzoekers uit te werken, overweegt de Voorzitter dat de in artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening opgenomen uitwerkingsplicht het college van burgemeester en wethouders de vrijheid biedt de uitwerking gefaseerd ter hand te nemen. Slechts indien tussen gronden waaraan een uit te werken bestemming is toegekend een zodanige samenhang bestaat dat het noodzakelijk is de uitwerking hiervan in onderling verband te bezien, bestaat, in verband met een goede ruimtelijke ordening, voor het college van gedeputeerde staten aanleiding inbreuk te maken op deze vrijheid. Deze samenhang kan zich voordoen, indien de verwezenlijking van het uitwerkingsplan ingrijpende gevolgen heeft voor de niet in het plangebied opgenomen gronden. De Voorzitter is, gelet op de stukken, van oordeel dat verweerder in dit geval in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat van een samenhang als hiervoor bedoeld geen sprake is, en heeft kunnen instemmen met de begrenzing van het plan.    De vraag of de reeds verleende bouwvergunningen dienen te worden vernietigd, staat in deze procedure niet ter beoordeling. 2.8.    Gelet op het vorenstaande wijst de Voorzitter het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af. 2.9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, ambtenaar van Staat. w.g. Oosting     w.g. Tuit Voorzitter      ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2006 425