
Jurisprudentie
AZ1750
Datum uitspraak2006-11-03
Datum gepubliceerd2006-11-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200605612/1 en 200605612/2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200605612/1 en 200605612/2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 20 december 2005 heeft de gemeenteraad van Staphorst, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 7 december 2005, het bestemmingsplan "Oude Rijksweg-Gemeenteweg, partiële herziening Evert Reddersland" vastgesteld.
Uitspraak
200605612/1 en 200605612/2.
Datum uitspraak: 3 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2005 heeft de gemeenteraad van Staphorst, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 7 december 2005, het bestemmingsplan "Oude Rijksweg-Gemeenteweg, partiële herziening Evert Reddersland" vastgesteld.
Verweerder heeft bij zijn besluit van 13 juni 2006, kenmerk RWB/2006/158, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 31 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 1 augustus 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 31 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op 1 augustus 2006, hebben appellanten de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 oktober 2006, waar appellanten, bij monde van [gemachtigden], en verweerder, vertegenwoordigd door T. Drint, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen.
Voorts is daar als partij gehoord de gemeenteraad van Staphorst, vertegenwoordigd door ing. M. van 't Klooster, ambtenaar van de gemeente.
Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan naar het oordeel van de Voorzitter nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
De Voorzitter kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.
Planbeschrijving
2.3. Met het plan wordt beoogd de bouw van drie woningen met bijgebouwen mogelijk te maken in het centrum van Staphorst.
Het standpunt van appellanten
2.4. Appellanten stellen in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan artikel 3 van de planvoorschriften.
Zij voeren hiertoe aan dat de daarin opgenomen bouwvoorschriften woningen mogelijk maken met een tweede woonlaag en met een bouwhoogte van 13 meter. Verder ontbreken in de bouwvoorschriften bepalingen over de situering en de maximale bouwhoogte van de bijgebouwen, aldus appellanten.
Zij vrezen dan ook dat de woningen en bijgebouwen hun woongenot, onder andere in de vorm van beperking van uitzicht en verminderde lichtinval, ernstig zullen aantasten.
Tevens betogen appellanten dat het toestaan van een tweede woonlaag in strijd is met een in het kader van het voorontwerp gedane gemeentelijke toezegging.
Voorts heeft de gemeenteraad het overleg tussen de gemeenteraad en appellanten over de maatvoering van de voorziene bebouwing te vroeg beëindigd en heeft de gemeenteraad ten onrechte de nota-Belvédère niet toegepast, aldus appellanten.
Het standpunt van verweerder
2.5. Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft aan het plan goedkeuring verleend.
De woningen zijn voorzien in het overgangsgebied tussen het oude centrum van Staphorst en de nieuwbouwwijk Staphorst-Zuid, zodat de gemeenteraad voor de bouwhoogte aansluiting heeft kunnen zoeken bij de bestemmingsregeling zoals die geldt voor deze nieuwbouwwijk, aldus verweerder.
De vaststelling van de feiten
2.6. Bij zijn oordeelsvorming gaat de Voorzitter uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.
2.6.1. Het plangebied maakt deel uit van een beschermd dorpsgezicht en wordt aangemerkt als een zogenoemde inbreidingslocatie. De nabijgelegen, reeds bestaande, woningen aan het Evert Reddersland en het Berghorstland hebben een goothoogte tussen de 2,50 en 3,30 meter en een bouwhoogte tussen de 7 en 8 meter. De kortste afstand tussen de reeds aanwezige woningen en de bouwvlakken waarbinnen de drie nieuwe woningen zijn voorzien, is ongeveer 8 meter.
De gronden waarop de woningen zijn voorzien, hebben de bestemming "Woondoeleinden".
Ingevolge de in artikel 3, lid A, van de planvoorschriften opgenomen doeleindenomschrijving zijn de gronden aangewezen voor "Woondoeleinden" bestemd voor eengezinshuizen met de daarbij behorende bijgebouwen, andere bouwwerken, tuinen en erven, met dien verstande dat de gebouwen mogen worden gebruikt als praktijkruimte, mits hierdoor de woonfunctie als overwegende functie van het perceel niet wordt aangetast.
Ingevolge artikel 3, lid B, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften mogen op de tot "Woondoeleinden" bestemde gronden uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat voor eengezinshuizen geldt dat deze uitsluitend vrijstaand binnen de bebouwingsvlakken mogen worden gebouwd, alsmede dat:
a. per bouwvlak ten hoogste één eengezinshuis mag worden gebouwd;
b. de breedte ten minste 5,40 meter bedraagt;
c. de goothoogte ten hoogste 4,40 meter bedraagt;
d. de dakhelling ten minste 25 en ten hoogste 60 graden bedraagt;
e. de afstand van een eengezinshuis tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 2,70 meter bedraagt.
Ingevolge artikel 3, lid B, aanhef en onder 2, van de planvoorschriften mogen op de tot "Woondoeleinden" bestemde gronden uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat voor bijgebouwen geldt dat:
a. de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 50 m2 bedraagt;
b. de goothoogte ten hoogste 3,30 meter bedraagt;
c. de afstand van een bijgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens ten minste 0,90 meter bedraagt;
d. de afstand van een bijgebouw tot de voorgevel van het eengezinshuis en het verlengde daarvan ten minste 2,70 meter bedraagt;
Ingevolge artikel 3, lid C, van de planvoorschriften is het college van burgemeester en wethouders bevoegd vrijstelling te verlenen van het bepaalde in lid B:
1. onder 2 sub c, en toestaan dat deze afstand aan één zijde wordt verkleind tot 0 meter;
2. onder 2 sub d, en toestaan dat deze afstand wordt verkleind tot 2 m.
2.6.2. Het stuk waarin de gemeentelijke reactie op het voorontwerp is neergelegd, vermeldt dat in het voorontwerp een maximale bouwhoogte van 11 meter was opgenomen, hetgeen inhoudt dat de te bouwen woningen als het ware één extra verdieping hebben. Daarmee passen de woningen volgens het college niet in het straatbeeld van het Evert Reddersland. De reactie vermeldt dat woningen met een lage goot wenselijk zijn en dat de bestemmingsplanvoorschriften zodanig zijn aangepast dat deze meer overeenstemmen met de bestaande bebouwing.
Volgens de gemeentelijke reactie op de zienswijze heeft het college daarmee willen bewerkstelligen dat de goothoogte in plaats van op de overgang van de eerste en de tweede verdieping, op de overgang van de begane grond en de eerste verdieping komt te liggen.
2.6.3. In 2001 heeft de heer Winters, eigenaar van de onderwerpelijke gronden, een verzoek gedaan om drie woningen op zijn gronden te mogen bouwen. Enige tijd daarna is de Nota-Belvédère opgesteld. De nota bevat handreikingen voor een integrale visie op de toekomstige ruimtelijke structuur van Staphorst en andere nog op te stellen beleidsdocumenten.
Op 26 september 2006, derhalve na het nemen van het bestreden besluit, zijn randvoorwaarden opgesteld voor de invulling van open plekken en locaties achter de stegen aan de Streek ten behoeve van woningbouw. Deze randvoorwaarden geven onder andere op het punt van inbreiding invulling aan de Nota-Belvédère.
Het oordeel van de Voorzitter
2.7. Wat betreft de beëindiging van het tussen de gemeenteraad en appellanten gevoerde overleg is de Voorzitter niet gebleken dat met de handelwijze van de gemeenteraad enig wettelijk voorschrift is geschonden.
2.7.1. Nu het verzoek van de initiatiefnemer tot de woningbouw dateert van vóór het opstellen van de nota-Belvédère, en ten tijde van de vaststelling en goedkeuring van het plan het beleid inzake inbreidingslocaties nog niet was afgerond, heeft de gemeenteraad naar het oordeel van de Voorzitter in redelijkheid aanleiding kunnen zien het plan niet te toetsen aan de Nota Belvédère en heeft verweerder naar het oordeel van de Voorzitter daarmee in redelijkheid kunnen instemmen.
2.7.2. Ten aanzien van het beroep van appellanten op het vertrouwensbeginsel, overweegt de Voorzitter dat het college van burgemeester en wethouders blijkens de reactie op het voorontwerp een goothoogte op de overgang tussen de eerste en tweede verdieping niet aanvaardbaar acht. Naar het oordeel van de Voorzitter kan daaruit niet de toezegging worden afgeleid dat het plan niet zou voorzien in de mogelijkheid van een extra woonlaag (eerste verdieping). In zoverre heeft de gemeenteraad dan ook bij het ontbreken van een aan hem toe te rekenen toezegging, niet in strijd met het vertrouwensbeginsel besloten. Voor verweerder bestond derhalve geen aanleiding om op grond van het niet honoreren van gerechtvaardigde verwachtingen door de gemeenteraad, goedkeuring aan het plan te onthouden.
2.7.3. Voor zover verweerder en de gemeenteraad hebben verwezen naar de gemeentelijke welstandsnota, op grond waarvan de maximale bebouwingsmogelijkheden zouden kunnen worden beperkt, overweegt de Afdeling dat de criteria omtrent eisen van redelijke welstand die in een gemeentelijke welstandsnota zijn neergelegd, gelet op artikel 12, derde lid, van de Woningwet, niet in de weg staan aan de realisering van een in het bestemmingsplan toegelaten bebouwingsmogelijkheid. Derhalve staan in deze procedure de - maximale - mogelijkheden die het plan biedt ter beoordeling.
Niet in geschil is dat de in artikel 3, lid B, aanhef en onder 1, van de planvoorschriften opgenomen bebouwingsvoorschriften woningen met een nokhoogte van ongeveer 13 meter mogelijk maken.
Naar het oordeel van de Voorzitter heeft verweerder bebouwing met een dergelijke hoogte ter plaatse niet passend kunnen achten. Hij neemt daarbij in aanmerking de afstand van de in het plan opgenomen bouwvlakken tot de reeds aanwezige bebouwing op belendende percelen, alsmede de bouwhoogte van die bebouwing. Daarnaast acht de Voorzitter de karakteristiek van de omgeving evenals het gegeven dat het een inbreidingslocatie betreft, van belang. Voor zover verweerder en de gemeenteraad hebben gesteld dat wat betreft de bouwhoogte aansluiting is gezocht bij bestemmingsplannen voor het woongebied Staphorst-Zuid kan de Voorzitter hen niet volgen in deze stelling, nu ter zitting is gebleken dat de maximale bouwhoogte voor woningen in Staphorst-Zuid 10 meter bedraagt.
Wat betreft de situering van de bijgebouwen overweegt de Voorzitter dat het om redenen van flexibiliteit niet gebruikelijk is deze in de bouwvoorschriften exact vast te leggen. Appellanten hebben niet aannemelijk gemaakt dat hier in dit geval wel noodzaak toe bestaat. Evenwel bevat artikel 3, lid B, onder 2, van de planvoorschriften voor bijgebouwen geen maximale bouwhoogte, noch een maximale dakhelling, zodat onduidelijk is wat de maximale bouwhoogte voor bijgebouwen is. Dit klemt te meer nu ingevolge artikel 3, lid C, onder 1, van de planvoorschriften bijgebouwen na vrijstelling tot op de perceelsgrens kunnen worden gebouwd.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hieruit volgt dat verweerder, door goedkeuring te verlenen aan artikel 3 van de planvoorschriften, heeft gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit in zoverre dient te worden vernietigd.
Hieruit volgt dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Voorzitter aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan artikel 3 van de planvoorschriften.
2.8. Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.9. Van proceskostenveroordeling die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Overijssel van 13 juni 2006, kenmerk RWB/2006/158;
III. onthoudt goedkeuring aan artikel 3 van de planvoorschriften;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dit is vernietigd;
V. wijst het verzoek af;
VI. gelast dat de provincie Overijssel aan appellanten het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 282,00 (zegge: tweehonderdtweeëntachtig euro) voor de behandeling van het beroep en het verzoek vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.F.W. Tuit, ambtenaar van Staat.
w.g. Oosting w.g. Tuit
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2006
425