Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ1748

Datum uitspraak2006-11-08
Datum gepubliceerd2006-11-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200601598/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 25 maart 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wijk bij Duurstede (hierna: het college) geweigerd aan appellant vrijstelling te verlenen voor het gebruik als werkplaats voor interieurbouw van een agrarisch gebouw op het perceel [locatie] te [plaats], gemeente Wijk bij Duurstede (hierna: het perceel).


Uitspraak

200601598/1. Datum uitspraak: 8 november 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak nos. SBR 05/407 en SBR 05/1222 van de rechtbank Utrecht van 10 januari 2006 in het geding tussen: appellant en [wederpartij], wonend te [woonplaats] en het college van burgemeester en wethouders van Wijk bij Duurstede. 1.    Procesverloop Bij besluit van 25 maart 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Wijk bij Duurstede (hierna: het college) geweigerd aan appellant vrijstelling te verlenen voor het gebruik als werkplaats voor interieurbouw van een agrarisch gebouw op het perceel [locatie] te [plaats], gemeente Wijk bij Duurstede (hierna: het perceel). Bij besluit van 6 april 2005 heeft het college het daartegen door appellant en [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 10 januari 2006, verzonden op 17 januari 2006, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant en [wederpartij] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellant en [wederpartij] bij brief van 27 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. Bij brief van 18 april 2006 heeft [wederpartij] zijn hoger beroep ingetrokken. Bij brief van 9 mei 2006 heeft het college van antwoord gediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 oktober 2006, waar het college, vertegenwoordigd door mr. G.H.J. Gardebroek, ambtenaar van de gemeente, is verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Niet in geschil is, en ook de Afdeling gaat daarvan uit, dat het gebruik van het agrarisch gebouw op het perceel als werkplaats voor interieurbouw in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Landelijk Gebied 1994 gemeente Langbroek" (hierna: het bestemmingsplan) op grond waarvan aan het perceel de bestemming "Agrarisch bedrijf" is toegekend. 2.2.    Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), voor zover thans van belang, kan de gemeenteraad ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. De gemeenteraad kan de vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders. 2.3.    Appellant betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college op de in het bestreden besluit genoemde gronden in redelijkheid heeft kunnen weigeren voor het beoogde gebruik vrijstelling als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO te verlenen van het bestemmingsplan. 2.3.1.    Dit betoog faalt. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat voor het gebruik van het agrarisch gebouw op het perceel als werkplaats voor interieurbouw geen vrijstelling als bedoeld in artikel 7, zevende lid, van de bij het bestemmingplan "Buitengebied 2003" behorende planvoorschriften mogelijk is, omdat het gebruik niet valt onder de in dit artikellid limitatief opgesomde vrijstellingsmogelijkheden.    Het betoog van appellant dat het gebruik past in het "Streekplan 2005-2015" van de provincie Utrecht (hierna: het streekplan), faalt eveneens. Gelet op het in het steekplan neergelegde beleid dat het mogelijk moet zijn om niet-agrarische nevenactiviteiten te ontwikkelen in gebieden bestemd voor agrarische bedrijven waarbij kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid als voorbeeld is genoemd, heeft het college zich in redelijkheid kunnen aansluiten bij de in het bestemmingsplan "Buitengebied 2003" verwoorde vrijstellingsmogelijkheden. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat het gebruik niet is aan te merken als kleinschalige ambachtelijke bedrijvigheid zoals genoemd in het streekplan, waartoe - met de rechtbank - van belang wordt geacht dat dergelijke bedrijven in het kader van de milieuzonering als bedoeld in de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten zijn ingedeeld in categorie 3, zijnde bedrijven die op een industrieterrein horen.    Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank op goede gronden geconcludeerd dat het college de gevraagde vrijstelling in redelijkheid heeft kunnen weigeren. 2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. 2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Klein Nulent, ambtenaar van Staat. w.g. Bijloos    w.g. Klein Nulent Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 8 november 2006 218-531.