Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ1743

Datum uitspraak2006-11-08
Datum gepubliceerd2006-11-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200603049/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 7 maart 2006 heeft verweerder de voorschriften, behorende bij de revisievergunning van 7 november 1995 voor een verkoopstation voor brandstoffen, inclusief LPG, hobbycentrum met wasplaats en opslag van gasflessen aan de [locatie] te [plaats], aangevuld en gewijzigd zoals bedoeld in artikel 8.22 van de Wet milieubeheer. Dit besluit is op 16 maart 2006 ter inzage gelegd.


Uitspraak

200603049/1. Datum uitspraak: 8 november 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellante], gevestigd te [plaats], en het college van burgemeester en wethouders van Hardenberg, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 7 maart 2006 heeft verweerder de voorschriften, behorende bij de revisievergunning van 7 november 1995 voor een verkoopstation voor brandstoffen, inclusief LPG, hobbycentrum met wasplaats en opslag van gasflessen aan de [locatie] te [plaats], aangevuld en gewijzigd zoals bedoeld in artikel 8.22 van de Wet milieubeheer. Dit besluit is op 16 maart 2006 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 20 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 21 april 2006, beroep ingesteld. Bij brief van 21 juni 2006 heeft verweerder een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 oktober 2006, waar verweerder, vertegenwoordigd door G. Haandrikman, werkzaam bij de Regio IJssel-Vecht, is verschenen. Appellante is niet ter zitting verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Ingevolge artikel 8.22, eerste lid, van de Wet milieubeheer moet het bevoegd gezag regelmatig bezien of de beperkingen waaronder een vergunning is verleend en de voorschriften die aan een vergunning zijn verbonden, nog toereikend zijn gezien de ontwikkelingen op het gebied van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu.    Ingevolge artikel 8.22, tweede lid, van de Wet milieubeheer wijzigt het bevoegd gezag de beperkingen waaronder de vergunning is verleend en de voorschriften die daaraan zijn verbonden, vult deze aan of trekt ze in, dan wel brengt alsnog aan de vergunning beperkingen aan of verbindt daaraan voorschriften, voor zover blijkt dat de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu veroorzaakt, gezien de ontwikkeling van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu verder kunnen, of, gezien de ontwikkeling van de kwaliteit van het milieu, verder moeten worden beperkt. 2.2.    Verweerder heeft in het kader van de actualisering van de milieuvergunning in verband met het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen de voorschriften verbonden aan de vergunning van appellante aangevuld en gewijzigd. 2.3.    Appellante kan zich niet verenigen met de tweede zinsnede van vergunningvoorschrift 8. Dit voorschrift heeft betrekking op het vullen van het ondergrondse LPG-reservoir. In het voorschrift is bepaald dat het vullen niet mag plaatsvinden indien (op de nabijgelegen begraafplaats) een begrafenis(plechtigheid) is gepland casu quo plaatsvindt. De tweede zinsnede schrijft voor dat appellante zich hiervan steeds van te voren op de hoogte dient te stellen.    Naar de mening van appellante zou dit voorschrift minder bezwarend voor haar zijn indien verweerder haar op de hoogte stelt van het plaatsvinden van een eventuele begrafenis(plechtigheid) en zij dus niet zelf contact behoeft op te nemen.       2.3.1.    Verweerder stelt dat begrafenissen en begrafenisplechtigheden op het desbetreffende terrein altijd plaatsvinden tussen 11.00 uur en 14.00 uur. Voor informatie over een begrafenis(plechtigheid) kan appellante volstaan met het bellen naar een daarvoor speciaal beschikbaar telefoonnummer. Gelet op het feit dat LPG-leveranties maar in relatief beperkte mate voorkomen is verweerder van mening dat hij deze geringe inspanning van appellante mag vragen. 2.3.2.    Niet in geschil is dat het vullen van het LPG-reservoir niet gelijktijdig plaats mag vinden met een begrafenis(plechtigheid). Het geschil beperkt zich tot de vraag wie zich op de hoogte dient te stellen van het plaatsvinden van een begrafenis(plechtigheid).    De Afdeling is van oordeel dat, gelet op het feit dat appellante op de hoogte is van de tijdstippen van aanlevering van LPG en deze leveranties in beperkte mate voorkomen, het niet onredelijk bezwarend is dat zij zich op de hoogte dient te stellen van het feit of een begrafenis(plechtigheid) is gepland dan wel plaatsvindt. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het opnemen van de gewraakte zinsnede van voorschrift 8 noodzakelijk is. De beroepsgrond van appellante treft derhalve geen doel. 2.4.    Het beroep is ongegrond. 2.5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van Staat. w.g. Drupsteen       w.g. Sparreboom Lid van de enkelvoudige kamer   ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 8 november 2006 195-529.