Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ1742

Datum uitspraak2006-11-02
Datum gepubliceerd2006-11-08
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200605399/1 en 200605399/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 21 juni 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Doorn, rechtsvoorganger van het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug (hierna: het college) bouwvergunning verleend voor het oprichten van een gezondheidscentrum op het perceel kadastraal bekend gemeente Doorn, sectie A, nummer 5026, plaatselijk bekend Woestduinlaan naast nr. 85 (hierna: het perceel).


Uitspraak

200605399/1 en 200605399/2. Datum uitspraak: 2 november 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van: [appellante], gevestigd te [plaats], waarvan de vennoten zijn [vennoot A], wonend te [woonplaats] en [vennoot B], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak no. SBR 2006/458 van de rechtbank Utrecht van 16 juni 2006 in het geding tussen: appellante en het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug. 1.    Procesverloop Bij besluit van 21 juni 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Doorn, rechtsvoorganger van het college van burgemeester en wethouders van Utrechtse Heuvelrug (hierna: het college) bouwvergunning verleend voor het oprichten van een gezondheidscentrum op het perceel kadastraal bekend gemeente Doorn, sectie A, nummer 5026, plaatselijk bekend Woestduinlaan naast nr. 85 (hierna: het perceel). Bij besluit van 13 december 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Doorn het onder meer door [partij] en anderen daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de verleende bouwvergunning herroepen en de gevraagde bouwvergunning alsnog geweigerd. Bij uitspraak van 16 juni 2006, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief van 24 juli 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 12 september 2006. Deze brieven zijn aangehecht. Bij brief van 19 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op 26 september 2006, heeft appellante de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 oktober 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. R. Ridder, advocaat te Amsterdam, is verschenen. Voorts zijn als partij gehoord [partij] en [gemachtigde]. 2.    Overwegingen 2.1.    In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. 2.2.    Het bouwplan voorziet in een bedrijfsruimte voor een fysiotherapiepraktijk. 2.3.    Het perceel is ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Landelijk gebied" bestemd voor "Verzorgingscentrum".    Ingevolge artikel 20, eerste lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, mogen de gronden op de kaart bestemd voor "Verzorgingscentrum" worden gebruikt als verzorgings- en/of revalidatiecentrum.    Ingevolge artikel 20, tweede lid, van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, mogen op of in de lid 1 bedoelde gronden uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de in dat lid genoemde gebruiksvorm. 2.4.    Anders dan appellante betoogt is de rechtbank op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat de beoogde fysiotherapiepraktijk, waarvan de bedrijfsomschrijving in het uittreksel van het handelsregister van de kamer van Koophandel en Fabrieken voor Utrecht en omstreken luidt: sport medisch trainen, niet kan worden aangemerkt als een verzorgings- en/of revalidatiecentrum in de zin van de planvoorschriften. 2.5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6.    Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat geen aanleiding. 2.7.    Voor zover het verzoek ertoe strekt het college op te dragen dat het verzoek om vrijstelling ingevolge artikel 46, derde lid, van de Woningwet voortvarend wordt behandeld, merkt de Voorzitter op dat weliswaar voortvarend optreden na de uitspraak van de rechtbank is uitgebleven, maar dat het college inmiddels bij faxbericht aan de Raad van State van 24 oktober 2004 te kennen gegeven dat een vrijstellingsprocedure wordt gestart en dat appellante in dat kader zal worden benaderd voor een gesprek in week 44 van dit jaar. Dit in aanmerking nemende ziet de Voorzitter onvoldoende aanleiding voor twijfel dat een voortvarende behandeling van het verzoek om vrijstelling verder achterwege zal blijven. 2.8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    bevestigt de aangevallen uitspraak; II.    wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Willems, ambtenaar van Staat. w.g. Slump       w.g. Willems Voorzitter      ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2006 412