
Jurisprudentie
AZ1736
Datum uitspraak2006-11-08
Datum gepubliceerd2006-11-08
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200600580/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-08
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200600580/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 21 december 2004 heeft appellant (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het verwezenlijken van een dakterras op een garage op het perceel [locatie] te Ouderkerk aan den IJssel (hierna: het perceel).
Uitspraak
200600580/1.
Datum uitspraak: 8 november 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van burgemeester en wethouders van Ouderkerk,
appellant,
tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/2386 van de rechtbank 's-Gravenhage van 7 december 2005 in het geding tussen:
[wederpartijen], wonend te [woonplaats]
en
appellant.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 december 2004 heeft appellant (hierna: het college) aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het verwezenlijken van een dakterras op een garage op het perceel [locatie] te Ouderkerk aan den IJssel (hierna: het perceel).
Bij besluit van 15 maart 2005 heeft het college de daartegen door [wederpartijen] gemaakte bezwaren, voor zover thans van belang, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 7 december 2005, verzonden op 12 december 2005, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartijen] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 15 maart 2005 vernietigd en het college opgedragen met inachtneming van die uitspraak een nieuw besluit te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college bij brief van 18 januari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 19 januari 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 13 februari 2006 hebben [wederpartijen] van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 september 2006, waar het college, vertegenwoordigd door J. Wisse, ambtenaar van de gemeente, en [wederpartijen], waarvan [gemachtigden] in persoon, zijn verschenen. Voorts is [vergunninghouder] verschenen.
Bij brief van 2 oktober 2006 zijn partijen ervan op de hoogte gesteld dat dr. E.M.H. Hirsch Ballin in deze meervoudige kamer wordt vervangen door mr. D.A.C. Slump. Partijen hebben de Afdeling desgevraagd toestemming verleend voor het achterwege laten van een nadere zitting.
2. Overwegingen
2.1. De garage is gelegen voor de voorgevel van de woning. Het bouwplan omvat het plaatsen van een deur in de voorgevel ter hoogte van de eerste verdieping alsmede het aanbrengen van een hekwerk en een vloerafscheiding op het dak van de garage. Het hekwerk omsluit het dakterras, is 0,90 m hoog en bestaat uit aluminium spijlen.
2.2. Het college keert zich tegen de overweging van de rechtbank dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het hekwerk een ondergeschikt bouwdeel is als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder b, van de voorschriften van het bestemmingplan "Dorp-Kerkweg" (hierna: het bestemmingsplan). Volgens het college heeft de rechtbank aldus miskend dat de goothoogte van de garage ten gevolge van het bouwplan niet wordt gewijzigd en dat het bouwplan niet in strijd is met de goothoogte van 3 m die het bestemmingsplan maximaal toestaat, doch een hoogte houdt van 2,70 m.
2.3. Ingevolge het bestemmingsplan rust op het perceel de bestemming "Woondoeleinden".
Ingevolge artikel 4 van de voorschriften van het bestemmingsplan (hierna: de planvoorschriften), voor zover thans van belang, mag de goothoogte van bijgebouwen op als zodanig aangewezen gronden ten hoogste 3 m bedragen.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder b, van de planvoorschriften, wordt bij toepassing van die voorschriften de goothoogte van een gebouw gemeten van bovenkant goot, boeiboord of druiplijn tot aan het gemiddelde maaiveldpeil van het aansluitend afgewerkt terrein, hieronder niet begrepen ondergeschikte bouwdelen zoals schoorstenen, dakkapellen en dergelijke.
2.4. De begrippen boeiboord en druiplijn zijn in het bestemmingsplan niet omschreven. Daarom wordt aansluiting gezocht bij de omschrijvingen die daaraan volgens "Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal", veertiende editie, 2005, in het algemeen spraakgebruik worden gegeven. Boeibord is daarin omschreven als plank tegen de voet der spanribben van een dak gespijkerd, die de schuinliggende zijde van de dakgoot vormt, en druiplijn als lijn die van onderen het dak begrenst.
Het hekwerk kan, mede gelet op voormelde omschrijvingen, niet worden aangemerkt als goot, boeiboord of druiplijn. Nu uit artikel 2, aanhef en onder b, van de planvoorschriften volgt dat de goothoogte van een gebouw uitsluitend wordt gemeten vanaf een goot, boeiboord of druiplijn, leidt de verwezenlijking van het bouwplan niet tot een wijziging van de goothoogte van de garage. De vraag of het hekwerk dient te worden aangemerkt als een ondergeschikt bouwdeel als in dat voorschrift bedoeld, behoeft derhalve geen bespreking. De rechtbank heeft het vorenstaande niet onderkend. Zij heeft ten onrechte aangesloten bij het bij besluit van 15 maart 2005 nog door het college ingenomen standpunt dat bij de vaststelling van de goothoogte bepalend is of het hekwerk als ondergeschikt bouwdeel moet worden aangemerkt. Dat ingevolge artikel 2, aanhef en onder b, van de planvoorschriften, ondergeschikte bouwdelen zoals dakkapellen en schoorstenen niet worden meegerekend, maakt het vorenstaande niet anders. Die uitzondering moet aldus worden begrepen dat zij ertoe strekt incidenteel verhoogde goten, boeiborden en druiplijnen van bijvoorbeeld dakkapellen en schoorstenen niet mee te rekenen bij de bepaling van de goothoogte van een gebouw.
Nu niet in geschil is dat de goothoogte van de garage waarop het bouwplan is voorzien, 2,70 m bedraagt en deze goothoogte derhalve naar het oordeel van de Afdeling tengevolge van het bouwplan niet wordt gewijzigd, overschrijdt het bouwplan niet de maximale goothoogte van 3 m die ingevolge het bestemmingsplan is toegestaan. Het betoog van het college slaagt.
2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling, in het licht van de door [wederpartijen] aangevoerde gronden die nog bespreking behoeven, als volgt.
2.6. [wederpartijen] vrezen dat door de verwezenlijking van het dakterras een onooglijke situatie ontstaat die een rommelig geheel vormt en verpaupering van de omgeving tot gevolg kan hebben. Voorts vrezen zij voor aantasting van hun privacy.
2.6.1. Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet, voor zover thans van belang, mag de reguliere bouwvergunning slechts en moet worden geweigerd, indien het bouwen in strijd is met een bestemmingsplan of met de eisen die krachtens zodanig plan zijn gesteld, of het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk of de standplaats, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onderdeel a.
2.6.2. In hetgeen [wederpartijen] aanvoeren, is geen grond te vinden voor het oordeel dat het college de bouwvergunning voor het dakterras diende te weigeren. Gelet op artikel 44, eerste lid, van de Woningwet mag een aanvraag om een reguliere bouwvergunning uitsluitend worden geweigerd op één van de daarin vermelde gronden. De door [wederpartijen] gestelde aantastingen van hun leefomgeving en van hun privacy zijn dat niet en kunnen derhalve, wat daarvan zij, niet tot vernietiging van het besluit van 15 maart 2005 leiden.
Voor zover [wederpartijen] in dit verband betogen dat het college ten onrechte voorbij is gegaan aan het advies van de welstandscommissie die, naar zij stellen, daarin onderkent dat het dakterras niet wenselijk is, is dat tevergeefs. Het college heeft in dat betoog terecht geen aanleiding gevonden om de bouwvergunning te weigeren. Bij het oordeel over de welstand van het dakterras dient, gelet op artikel 12, derde lid, van de Woningwet, te worden uitgegaan van de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt. Een oordeel, strekkende tot strijd van het dakterras met redelijke eisen van welstand op grond van de wenselijkheid ervan, zou leiden tot een belemmering van de verwezenlijking van bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan uitdrukkelijk biedt.
2.7. Het beroep van [wederpartijen] is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 7 december 2005, in zaak no. AWB 05/2386;
III. verklaart het bij de rechtbank door [wederpartijen] ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.M. van Angeren, Voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. D.A.C. Slump, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.W. Huijben, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Angeren w.g. Huijben
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 november 2006
313-444.