Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ1723

Datum uitspraak2006-10-31
Datum gepubliceerd2006-11-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200606968/1 en 200606968/2
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 23 maart 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest (hierna: het college) een verzoek van appellanten om handhavend tegen het gebruik van de bouw- en ontsluitingsweg van de Hendrik Heukelsbrug naar de Adriaan van Royenlaan te Oegstgeest op te treden afgewezen.


Uitspraak

200606968/1 en 200606968/2. Datum uitspraak: 31 oktober 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van: [appellanten], beiden wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage in de zaken nos. AWB 06/5908 en 06/5905 van 14 augustus 2006 in het geding tussen: appellanten en het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest. 1.    Procesverloop Bij besluit van 23 maart 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest (hierna: het college) een verzoek van appellanten om handhavend tegen het gebruik van de bouw- en ontsluitingsweg van de Hendrik Heukelsbrug naar de Adriaan van Royenlaan te Oegstgeest op te treden afgewezen. Bij besluit van 4 juli 2006 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 14 augustus 2006, verzonden op 15 augustus 2006, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 september 2006, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 17 oktober 2006. Deze brieven zijn aangehecht. Tevens hebben zij de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 oktober 2006, waar appellanten, waarvan [een der appellanten] in persoon, en het college, vertegenwoordigd door M.J. de Jongh, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    Niet in geschil is dat het gebruik dat van de bouw- en ontsluitingsweg wordt gemaakt in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "De Kwaak", zodat het college terzake handhavend kon optreden.    Gelet op het algemeen belang dat met handhaving is gediend, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen, indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. 2.2.    Op 30 mei 2006 heeft het college besloten om krachtens artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling van het bestemmingsplan ten behoeve van het gebruik van de bouwweg te zullen verlenen. Gelet daarop, was ten tijde van het nemen van het besluit van 4 juli 2006 sprake van concreet uitzicht op legalisatie van dat gebruik. De voorzieningenrechter heeft daarom met juistheid overwogen dat het college daartegen niet handhavend hoefde op te treden. 2.3.    Om het gebruik van de weg door ander dan bouwverkeer te verbieden is, naar zijdens het college onweersproken is gesteld, een verkeersbord geplaatst. De handhaving van dat verbod is in deze procedure niet aan de orde. 2.4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.5.    Gelet hierop, bestaat aanleiding het verzoek af te wijzen. 2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    bevestigt de aangevallen uitspraak; II.    wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M. Duursma, ambtenaar van Staat. w.g. Loeb    w.g. Duursma Voorzitter   ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2006 378