Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ1721

Datum uitspraak2006-10-30
Datum gepubliceerd2006-11-08
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200606738/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 27 juli 2006 heeft verweerder in het kader van de vaststelling van het tracé van de N57 op Walcheren de ernst van een aantal gevallen van bodemverontreiniging vastgesteld alsmede ingestemd met de saneringsplannen voor deze gevallen.


Uitspraak

200606738/1. Datum uitspraak: 30 oktober 2006 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer: [verzoeker], wonend te [woonplaats], en het college van gedeputeerde staten van Zeeland, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 27 juli 2006 heeft verweerder in het kader van de vaststelling van het tracé van de N57 op Walcheren de ernst van een aantal gevallen van bodemverontreiniging vastgesteld alsmede ingestemd met de saneringsplannen voor deze gevallen. Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Bij brief van 8 september 2006, bij de Raad van State ingekomen op 12 september 2006, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De gronden zijn aangevuld bij brief van 22 september 2006. Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van verzoeker. Deze zijn aan de andere partij toegezonden. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 oktober 2006, waar verzoeker in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door mr. R.M. de Later en ing. G. Schrage, ambtenaren van de provincie, zijn verschenen. Tevens is namens Rijkswaterstaat, directie Zeeland, ing. E.A. Mostert, ambtenaar van Rijkswaterstaat, als partij gehoord. 2.    Overwegingen 2.1.    Verweerder voert aan dat verzoeker geen rechtstreeks belang bij het bestreden besluit heeft en daarom niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. 2.1.1.    Op grond van artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een belanghebbende beroep instellen bij de rechtbank. Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht definieert het begrip belanghebbende als degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. 2.1.2.    Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de woning van verzoeker op een afstand van ruim 500 meter van het dichtstbijzijnde geval van bodemverontreiniging is verwijderd. Tevens blijkt dat hij geen eigenaar of rechthebbende is van één van de verontreinigde percelen. Evenmin blijkt dat hij anderszins ten aanzien van het bestreden besluit kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De Voorzitter ziet derhalve geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening. 2.2.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: verklaart het verzoek ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat. w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd   w.g. Klap Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2006 315