
Jurisprudentie
AZ1719
Datum uitspraak2006-11-02
Datum gepubliceerd2006-11-08
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers04/04276
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-08
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers04/04276
Statusgepubliceerd
Indicatie
Grafrechten Bloemendaal. Rechten kunnen worden geheven ter zake van onderhoud dat krachtens beheersverordening plaatsvindt van gemeentewege. Beroep op gelijkheidsbeginsel in verband met afwijkende regeling 14 specifieke graven faalt. Geen onjuiste tariefstelling.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Veertiende Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van de heffingsambtenaar van de gemeente Bloemendaal, verweerder.
1. Loop van het geding
1.1. Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 1 november 2004, aangevuld bij brief van 13 december 2004. Het beroep is gericht tegen de uit-spraak van verweerder van 26 oktober 2004 betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2004 opgelegde aanslagen in de rechten ter zake van het onderhoud van de graven X01 en X02 op de Algemene Begraafplaats te Bloemendaal, elk ten bedrage van € 99,38.
1.2. Belanghebbende is tegen de op 30 september 2004 gedagtekende aanslagen tijdig in bezwaar gekomen. Bij de bestreden uitspraak heeft verweerder het bezwaar onge-grond verklaard.
1.3. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en tot ver-mindering van de aanslagen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend waarin hij concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
1.4. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend en verweerder een conclusie van dupliek.
1.5. De zaak is behandeld ter zitting van 18 januari 2006. Aldaar zijn verschenen belanghebbende, alsmede namens verweerder A, B en C.
2. De Verordening
2.1. De raad van de gemeente Bloemendaal heeft in zijn vergadering van 17 decem-ber 2003 de Verordening lijkbezorgingsrechten 2004 (hierna: de Verordening) vast-gesteld. Deze Verordening luidt, voorzover hier van belang, als volgt:
“(…)
Artikel 2 Belastbaar feit
Op basis van deze verordening worden rechten geheven voor het gebruik van de begraafplaats en voor het door de gemeente verlenen van diensten in verband met de begraafplaats.
(…)
Artikel 4 Maatstaf van heffing en belastingtarief
1. De rechten worden geheven naar de maatstaven en de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
(…)”
2.2. De bij de Verordening behorende Tarieventabel luidt, voorzover hier van belang, als volgt:
“(…)
Hoofdstuk 5 Grafbedekking en onderhoud
5.1 Voor het afgeven van een vergunning, terzake van het plaatsen of wijzigen van de voor-werpen op een (urnen)graf, bedoeld in artikel 12 van de Beheersverordening Algemene Be-graafplaats gemeente Bloemendaal 2000, wordt geheven € 42,--
5.2 Voor het door of vanwege de gemeente onderhouden van de voorwerpen, zoals bedoeld in 5.1, en de (urnen)grafruimte wordt geheven per jaar:
5.2.1 bij een zerk of andere gedenktekenen € 56,76
5.2.2 bij een kleine zerk (max. 40 x 50 cm.) € 25,62
5.2.3 bij een gedenkplaat op een urnengraf € 25,62
5.2.4 bij een graftuin of andere beplanting € 43,20
5.2.5 bij marmerslag of grind € 25,62
5.2.6 bij een roef € 25,62
5.2.7 bij een rand/band € 25,62
5.2.8 bij een voorwerp € 25,62
(…)
Hoofdstuk 9 Overige heffingen
(…)
9.5 Voor het door of vanwege de gemeente te verrichten algemene onderhoud van de be-graafplaats wordt geheven per jaar:
9.5.1 per huur, eigen graf of urnengraf € 17,--
(…)”
2.3. De raad van de gemeente Bloemendaal heeft in zijn vergadering van 25 novem-ber 1999 de Beheersverordening Algemene Begraafplaats gemeente Bloemendaal 2000 (hierna: de Beheersverordening) vastgesteld. Deze Verordening luidt, voorzo-ver hier van belang, als volgt:
“(…)
Artikel 14:
Onderhoud van de begraafplaats en de graven:
1. Het verzorgen van het onderhoud van dat deel van de begraafplaats, dat niet wordt of kan worden uitgegeven voor realisering van grafruimten, het zogenaamde algemeen onderhoud, geschiedt van gemeentewege. Hiervoor is de rechthebbende op het graf een in de Verorde-ning op de heffing en invordering van lijkbezorgingsrechten nader omschreven recht (alge-meen onderhoud) verschuldigd.
2. Onderhoud van op het graf geplaatste graftekenen en van de graftuin, met uitzondering van eenjarige beplanting, wordt van gemeentewege verricht. Men is hiervoor een in de Verorde-ning op de heffing en invordering van lijkbezorgingsrechten nader omschreven recht ver-schuldigd.
Het is evenwel mogelijk het onderhoud van de graftuin in eigen beheer te verrichten. Een en ander dient in een schriftelijk verzoek van de rechthebbende op een graf kenbaar gemaakt te worden. Bij inwilliging van dit verzoek, dat minimaal drie maanden voor het aflopen van de onderhoudstermijn dient te zijn ingediend, zal het hiervoor genoemde onderhoud van ge-meentewege achterwege blijven.
Wanneer een dergelijk verzoek de gemeente niet tijdig bereikt, zal het onderhoud ook het volgende kalenderjaar van gemeentewege verricht worden.
3. Het in bovenvermeld lid 2 vermelde is niet van toepassing op de graven met de nummers 1 tot en met 14 in de vakken A en B. Onderhoud van deze graven vindt niet van gemeentewege plaats.
4. Wanneer de graftekenen naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet in aanmer-king komen om van gemeentewege te worden schoongehouden, moet zulks voor rekening van de rechthebbende geschieden.
(…).”
3. Tussen partijen vaststaande feiten
3.1. Bij “Akte van uitgifte van een koopgraf op de Algemene Begraafplaats aan de Bergweg te Bloemendaal” van 6 juni 2000 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bloemendaal, “Gelet op de Wet op de lijkbezorging en de Beheersverordening Algemene Begraafplaats Bloemendaal 2000”, besloten aan belanghebbende op diens verzoek voor onbepaalde tijd het uitsluitend recht te verle-nen tot begraven in de grafruimten vak X01 en vak X02 (hierna ook de graven te noemen) van de genoemde begraafplaats.
3.2. Bij beide graven gaat het hierbij om een opstaand zwart granieten grafmonu-ment, grind en een minihaagje.
3.3. In een aan belanghebbende gezonden brief van 9 december 2004 heeft D van “D Natuursteen” verklaard:
“Ter bevestiging van ons telefonisch onderhoud: er is geen speciaal onderhoud nodig aan een dergelijk grafmonument. Een natte doek eroverheen van tijd tot tijd volstaat.”
3.4. De aan belanghebbende gezonden aanslagbiljetten ter zake van de graven X01 en X02 vermelden beide een verschuldigd bedrag van € 99,38. Dit bedrag is in beide gevallen opgebouwd uit de rechten die horen bij de rubrieken
- 5.2.1 (onderhoud van zerk of andere gedenktekenen € 56,76)
- 5.2.5 (onderhoud van grind € 25,62) en
- 9.5.1 (algemeen onderhoud € 17,--)
van de bij de Verordening behorende Tarieventabel.
3.5. Het recht voor het algemeen onderhoud bedroeg in 2003 € 10,05 per graf. Het bedrag van de overige in geding zijnde rechten was in 2004 gelijk aan dat in 2003.
4. Geschil
Tussen partijen is in geschil of verweerder terecht en tot de juiste bedragen rechten heeft geheven.
5. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen en de motivering daarvan verwijst het Hof naar de gedingstukken.
6. Beoordeling van het geschil
6.1. Belanghebbende heeft blijkens zijn beroepschrift als grief dat hij door de ge-meente Bloemendaal bij de “koop” van de graven X01 en X02 in 2000 niet op de hoogte is gesteld van het bestaan van de Beheersverordening zodat hij zich aan die verordening niet gebonden acht. In zijn repliek heeft hij zijn bezwaar te dezen nader toegelicht door te stellen dat naar zijn opvatting sprake is van een overeenkomst en de gemeente de plicht had hem als koper te informeren zodat hij wist wat hij kocht.
Het betoog van belanghebbende is gebaseerd op een onjuist uitgangspunt. Hij mis-kent daarbij immers dat bij de verwerving van de rechten met betrekking tot de gra-ven in 2000 geen sprake was van een burgerrechtelijke overeenkomst van koop, maar van een publiekrechtelijk besluit van burgemeester en wethouders waarbij aan be-langhebbende rechten zijn verleend met betrekking tot de graven, zulks krachtens en onder de werking van de bepalingen van onder meer de Beheersverordening. Van het bestaan van die Beheersverordening en de toepasselijkheid daarvan ten aanzien van belanghebbende is belanghebbende in kennis gesteld in de considerans van het be-sluit van 6 juni 2000 waarbij de grafrechten aan belanghebbende zijn verleend. Op de gemeente Bloemendaal rustte niet de plicht belanghebbende verder te wijzen op de inhoud van de Beheersverordening en de gevolgen daarvan in zijn geval. In het alge-meen, en te dezen evenzeer, geldt immers dat de burger zich niet aan de werking van publiekrechtelijke regelgeving kan onttrekken door te stellen dat hij met - de inhoud van - die regelgeving niet bekend is.
6.2. De volgende grief van belanghebbende houdt in dat hem geen kosten kunnen worden opgelegd voor onderhoud dat niet door hem gevraagd en/of gewenst wordt. De grief snijdt in zoverre hout dat in beginsel geldt dat geen rechten kunnen worden geheven voor diensten indien voor de gemeente kenbaar is dat de belanghebbende de prestatie niet wenst (HR 15 juli 1986, nr. 23 910, BNB 1986/267). Echter, in een ge-val als het onderhavige, waarbij ervan moet worden uitgegaan dat belanghebbende op zijn eigen, vrijwillige verzoek is getreden in een duurzame rechtsbetrekking met de gemeente Bloemendaal inzake het gebruik van de twee graven, en deze door hem aangevraagde rechtsbetrekking wordt beheerst door de bepalingen van de Beheers-verordening, welker toepasselijkheid door belanghebbende daarmee geacht moet worden te zijn aanvaard (het Hof wijst in dit verband ook op hetgeen is overwogen onder 6.1 hiervóór), heeft op grond van het een en ander te gelden dat de in de Be-heersverordening voorziene onderhoudswerkzaamheden op wens van belanghebben-de plaatsvinden. De grief van belanghebbende faalt dus.
6.3. Met betrekking tot het recht dat door verweerder is geheven ter zake van het on-derhoud van het grafmonument (in de termen van de Verordening: gedenkteken) dat ingevolge de Beheersverordening steeds geschiedt van gemeentewege, heeft belang-hebbende gesteld dat het materiaal van het gedenkteken (zwart graniet) onderhouds-vrij is en hij heeft daarbij gewezen op de onder 3.3 weergegeven verklaring van D. Die verklaring baat belanghebbende niet, reeds om de reden dat daarin besloten ligt dat het monument - naar het Hof begrijpt- er wat de uitstraling ervan en de kenbaar-heid van de daarop vervatte gegevens betreft baat bij heeft dat het regelmatig wordt schoongewist, ook al gaat het daarbij om een eenvoudige handeling. Ook belangheb-bendes verklaring ter zitting, inhoudende dat het door hem en zijn gezinsleden enkele malen per jaar schoonmaken van de gedenktekens ertoe leidde dat die er weer blin-kend uitzagen, bevestigt dat zulk onderhoud resultaat heeft. Voor zover belangheb-bendes stelling inhoudt dat van onderhoud dat kan leiden tot rechtmatige heffing van rechten pas sprake is als zonder dat onderhoud het gedenkteken in fysieke zin (op den duur) zou teloorgaan, is die stelling onjuist, aangezien het begrip “onderhoud” niet in die zin moet worden verstaan. Verweerder heeft vervolgens verklaard dat het in arti-kel 14, lid 2, van de Beheersverordening bedoelde onderhoud van de graftekenen minimaal eenmaal per jaar plaatsvindt. Het Hof acht deze verklaring geloofwaardig, mede gelet op de omstandigheid dat daarbij sprake is van een in een verordening neergelegde taak van de gemeente. Belanghebbende heeft behoudens zijn enkele ont-kenning ervan niets gesteld dat aanleiding geeft om aan die verklaring te twijfelen.
De klacht van belanghebbende dat in de Beheersverordening niet is omschreven wat wordt verstaan onder “monument”, “zerk” en “grafteken” faalt, aangezien naar het oordeel van het Hof de inhoud van deze begrippen in het maatschappelijk verkeer in het algemeen duidelijk zal zijn en zo nodig door de rechter kan worden uitgelegd, en in het onderhavige geval naar het oordeel van het Hof verweerder zich (dan ook) te-recht op het standpunt heeft gesteld dat in casu de granieten monumenten zijn te rangschikken onder “graftekenen” in de zin van artikel 14 van de Beheersverordening en onder “zerk of andere gedenktekenen” in de zin van Hoofdstuk 5 van de Tarie-ventabel.
6.4. Wat betreft het onderhoud aan het grind op de graven heeft belanghebbende als bezwaar naar voren gebracht dat ook daar onderhoud niet nodig is. Zijn verwijzing (punt 2 van de aanvulling op het beroepschrift) in dat verband naar de verklaring van D faalt, aangezien die verklaring slechts betrekking heeft op het granieten monument.
Voorts heeft belanghebbende in hetzelfde geschrift gesteld dat onderhoud aan het grind in 2004 niet heeft plaatsgevonden. Zulks is door verweerder weersproken en het Hof acht de stelling van verweerder dat het onderhoud, dat - naar verweerder ter zitting heeft verklaard - onder meer bestaat uit het verwijderen van onkruid, wel (jaarlijks) plaatsvindt, alleszins geloofwaardig.
Voor zover met betrekking tot het grind sprake zou kunnen zijn van onderhoud in eigen beheer als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de Beheersverordening over-weegt het Hof het volgende. Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift, gedagte-kend 5 oktober 2004, gericht tegen de in geding zijnde aanslagen, opgemerkt “Het onderhoud nemen wij zelf wel ter hand”. Voor zover belanghebbende hiermee heeft bedoeld een verzoek te doen in vorenvermelde zin, kan dit, gelet op het overigens in artikel 14, tweede lid, van de Beheersverordening bepaalde omtrent de gevolgen van een dergelijk verzoek, geen gevolgen meer hebben voor de aan belanghebbende voor het jaar 2004 opgelegde aanslagen ter zake van het onderhoud van het grind.
6.5. Met betrekking tot het algemeen onderhoud heeft belanghebbende gesteld dat een ongemotiveerde verhoging van 70% in deze tijd onacceptabel is. Op dat punt overweegt het Hof dat de vaststelling van de tarieven van de gemeentelijke heffingen aan de gemeenteraad is voorbehouden en dat de belastingrechter daarin niet kan tre-den. Dat laatste is slechts mogelijk als door de tariefstelling een onredelijke en wille-keurige belastingheffing wordt bereikt die de wetgever niet voor ogen kan hebben gestaan. Daarvan is in het onderhavige geval geen sprake. De enkele omstandigheid dat het tarief van het algemene onderhoud met circa 70% is gestegen betekent niet dat het nieuwe tarief van € 17 onredelijk of willekeurig is.
6.6. Belanghebbende heeft zich nog beroepen op het gelijkheidsbeginsel door te stellen dat het onderhoud van de graven 1 tot en met 14 in de vakken A en B niet van gemeentewege plaatsvindt en ter zake van onderhoud van de graftekenen en de graf-tuinen daarvan derhalve ook geen rechten worden geheven en voorts dat de gemeente iedere burger de keuze moet laten tussen onderhoud van het grafteken van gemeen-tewege en onderhoud in eigen beheer. Dit beroep faalt. Van belanghebbende worden rechten geheven aangezien het onderhoud aan de graven van gemeentewege plaats-vindt en het onderhoud aan de bedoelde graven 1 tot en met 14 niet. Er is dus geen sprake van gelijke gevallen. Voor zover belanghebbende erover klaagt dat in de Be-heersverordening voor die graven 1 tot en met 14 in een afwijkende onderhoudsrege-ling is voorzien, heeft verweerder gesteld dat het daarbij gaat om bovengronds ge-metselde grafruimten, soms met ook een ondergrondse grafkelder, die vanwege de grootte en de specifieke bouwwijze niet van gemeentewege worden onderhouden. Deze beschrijving van de graven 1 tot en met 14 is door belanghebbende niet weer-sproken, zodat daarmee vaststaat dat deze graven afwijken van de andere graven, bij welke de afmetingen van de graftekenen dienen te blijven binnen de in de Beheers-verordening vastgelegde maximale lengte, hoogte en breedte. Deze verschillen bete-kenen dat voor de desbetreffende bepalingen van de Beheersverordening geen sprake is van gelijke gevallen en dat een afwijkende regeling van de voorziening in het on-derhoud gerechtvaardigd is.
6.7. Belanghebbende heeft in zijn conclusie van repliek nog gesteld dat de heffingen ter zake van het onderhoud aan het grafteken en aan het grind niet in verhouding staan tot het werk dat ermee is gemoeid en dat niet-marktconforme prijzen worden berekend. Het Hof overweegt daarover dat ingevolge artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet de tarieven van rechten zodanig moeten worden vastgesteld dat de ge-raamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake. Deze opbrengstlimiet geldt evenwel ten aanzien van alle in de desbetreffende verordening opgenomen diensten gezamenlijk en niet per dienst of groep van diensten afzonder-lijk (zie o.m. HR 24 februari 2006, nr. 39 999, BNB 2006/173). Voor zover belang-hebbendes stellingen al juist zouden zijn, kunnen zij hem niet baten, aangezien door verweerder is gesteld dat de exploitatie van de begraafplaats plaatsvindt op basis van kostendekking. Dat in afwijking van het aldus verklaarde de totale opbrengst van de in de Verordening en de daarbij behorende Tarieventabel geregelde rechten hoger is dan de lasten die de gemeente heeft ter zake van de daartegenover geleverde diensten, is door belanghebbende niet gesteld en is ook overigens niet gebleken.
6.8. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het gelijk aan verweerder is.
7. Proceskosten
Nu het beroep van belanghebbende niet slaagt, ziet het Hof geen aanleiding een partij te veroordelen in de proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 2 november 2006 door mr. P.M.F. van Loon, in te-genwoordigheid van mr. M.H.A. Brands als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in gea-nonimiseerde vorm.
Cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.