Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ1681

Datum uitspraak2006-10-05
Datum gepubliceerd2006-11-07
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers715669
Statusgepubliceerd
SectorSector kanton


Indicatie

Een bank -eiseres in deze procedure- vordert van gedaagden achterstallige betalingen in het kader van een met gedaagden gesloten doorlopend krediet overeenkomst. Gedaagden stellen dat zij geen overeenkomst met eiseres zijn aangegaan. Eiseres heeft een aan bewijsmiddelen terzake aangevoerd, maar de kantonrechter oordeelt dat deze onvoldoende of geen bewijs vormen.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector kanton VONNIS in de zaak van de naamloze vennootschap ABN AMRO BANK N.V., gevestigd te Amsterdam, eiseres bij exploten van dagvaarding van 23 februari 2006 en 27 februari 2006, gemachtigde: mr. N. Bitigen-Sarikaya, werkzaam bij Flanderijn en Van Eck gerechtsdeurwaarders te Rotterdam, tegen 1. [gedaagde 1], wonende [woonplaats], gedaagde sub 1, gemachtigde: mr. J. van der Stel, werkzaam bij Klarenaar Advocaten te Dordrecht, en 2. [gedaagde 2], wonende te [woonplaats], gedaagde sub 2, niet in de procedure verschenen. 1. Het verdere verloop van de procedure De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende processtukken: - het tussenvonnis d.d. 10 augustus 2006, alsmede de daaraan ten grondslag liggende stukken. Gedaagde sub 2 heeft niet gereageerd op hetgeen in voornoemd tussenvonnis is overwogen. De uitspraak van het vonnis is door de kantonrechter bepaald op heden. 2. Het geschil en de standpunten van partijen 2.1. Aan haar in bovengenoemd tussenvonnis opgenomen vordering heeft eiseres ten grondslag gelegd dat zij op 1 januari 2005 met gedaagden een overeenkomst van doorlopend krediet heeft gesloten tot een maximum van € 3.500,- en dat gedaagden nalatig zijn gebleven met de nakoming van hun contractuele betalingsverplichtingen. Hierdoor is de vervroegde opeisbaarheid van het totaal van het door gedaagden verschuldigde bedrag ad € 3.988,21 ingetreden. Eiseres maakt naast voornoemd bedrag aanspraak op de overeengekomen vertragingsvergoeding ad 0,7% per maand (8,4% per jaar), berekend tot 23 februari 2006 bedragende € 28,45. 2.2. Gedaagde sub 1 heeft de vordering van eiseres gemotiveerd weersproken. Gedaagde sub 1 stelt zich primair op het standpunt dat eiseres in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, omdat eiseres haar vordering amper heeft gemotiveerd, geen bewijs in het geding heeft gebracht en geen bewijsaanbod heeft gedaan. Gedaagde sub 1 is daardoor niet in staat zich deugdelijk tegen de vordering te verweren. Gedaagde sub 1 stelt zich subsidiair op het standpunt dat de vordering van eiseres dient te worden afgewezen. Gedaagde sub 1 betwist een kredietovereenkomst met eiseres te zijn aangegaan. Zij betwist voorts de hoogte van de vordering alsmede de stelling van eiseres dat zij hoofdelijk voor de vordering aansprakelijk is. 3. De verdere beoordeling Ten aanzien van gedaagde sub 2 3.1. Gedaagde sub 2 heeft, in tegenstelling tot gedaagde sub 1, niet op de eerstdienende dag gereageerd, waarna de kantonrechter verstek tegen hem heeft verleend. Aangezien uit een aantekening van de rolzitting d.d. 25 april 2006 was gebleken dat gedaagde sub 2 aldaar was verschenen met de bedoeling het verstek te zuiveren, heeft de kantonrechter gedaagde sub 2 in de gelegenheid gesteld om bij akte te reageren op de stellingen van eiseres. Gedaagde sub 2 heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt, zodat het tegen gedaagde sub 2 verleende verstek niet is gezuiverd. 3.2. Op grond van artikel 140 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) wordt tussen partijen één vonnis gewezen dat voor alle partijen als een vonnis op tegenspraak wordt beschouwd. De vordering jegens gedaagde sub 2 komt de kantonrechter niet ongegrond of onrechtmatig voor, zodat deze voor toewijzing gereed ligt. Ten aanzien van gedaagde sub 1 3.3. Het primaire verweer van gedaagde sub 1 met betrekking tot de niet-ontvankelijkheid van eiseres slaagt niet. Immers, voor niet-ontvankelijkheidverklaring is slechts aanleiding als de vordering niet kan slagen om een reden die buiten de zaak zelf is gelegen. Bijvoorbeeld doordat de termijn om de vordering in te stellen is verstreken. Hiervan is geen sprake. 3.4. Voor het geval gedaagde sub 1 heeft bedoeld te zeggen dat de dagvaarding nietig verklaard dient te worden, omdat eiseres niet heeft voldaan aan de substantiëringsplicht, heeft te gelden dat de niet-naleving van de substantiëringsplicht niet met nietigheid is bedreigd (artikel 120 lid 4 jo artikel 111 lid 3 Rv). Overigens is gedaagde sub 1 door een gebrek op dit punt in de dagvaarding niet benadeeld doordat zij in de conclusie van antwoord zelf een concreet verweer heeft gevoerd. Het hierop ziende verweer wordt dan ook verworpen. 3.5. Met betrekking tot het overige overweegt de kantonrechter als volgt. Tegenover de uitdrukkelijke betwisting van gedaagde sub 1 rust op eiseres de bewijslast van haar stelling dat zij met gedaagde sub 1 een kredietovereenkomst met een maximum van € 3.500,- heeft gesloten en dat gedaagde sub 1 tot het gevorderde bedrag nalatig is gebleven in de nakoming van haar verplichtingen. Immers, eiseres is degene die zich op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten beroept. 3.6. Eiseres heeft bij conclusie van repliek ter onderbouwing van voornoemde stelling - verkort en zakelijk weergegeven - gesteld dat gedaagden, blijkens haar administratie, op 1 januari 2005 een “Privélimiet-Plus” betaalrekening met nummer 51.58.00.090 hebben geopend waarop de door eiseres gehanteerde algemene voorwaarden van toepassing zijn. Ter onderbouwing hiervan heeft eiseres een kopie van een door haar getekend uittreksel van de administratie overgelegd. Ten aanzien van de kredietovereenkomst zelf heeft eiseres gesteld dat zij nog geen door gedaagden getekende overeenkomst heeft kunnen terugvinden. Echter, op grond van de door eiseres verstuurde bankafschriften gericht aan “De heer G.C. Put en/ of mevrouw A. Alimbekova (…)” staat vast dat er een overeenkomst tussen partijen is gesloten en voorts dat het debetsaldo een bedrag van € 3.988,21 beloopt. Op grond van de algemene voorwaarden komt aan de verstuurde bankafschriften volledige bewijskracht toe en is gedaagde sub 1 bovendien gehouden om de bankafschriften zorgvuldig te bewaren. In geval gedaagde sub 1 het niet eens was met de inhoud van de bankafschriften had zij hiertegen, eveneens op grond van de algemene voorwaarden, binnen bekwame tijd moeten protesteren. Gedaagde sub 1 heeft dit evenwel niet gedaan. Verder heeft gedaagde sub 1 bij schrijven van 2 februari 2006 (overgelegd als productie 17 bij conclusie van repliek) om een betalingsregeling verzocht. Tot zover eiseres. 3.7. De enkele omstandigheid dat in de administratie van eiseres staat dat partijen op 1 januari 2005 een kredietovereenkomst hebben gesloten betekent niet zonder meer dat gedaagde sub 1 de kredietovereenkomst ook daadwerkelijk met eiseres heeft gesloten. Het door eiseres overgelegde uittreksel uit haar administratie levert dan ook geen bewijs van haar stelling op. 3.8. De omstandigheid dat eiseres bankafschriften heeft verstuurd gericht aan “de heer G.C. Put en/ of mevrouw A. Alimbekova” levert evenmin bewijs op van haar stelling dat gedaagde sub 1 de kredietovereenkomst met eiseres heeft gesloten. Overigens heeft gedaagde sub 1 bij conclusie van dupliek betwist dat zij de bankafschriften heeft ontvangen. In dat verband heeft gedaagde sub 1 nog aangevoerd dat gedaagde sub 2 op enig moment is verhuisd en lange tijd gebruik heeft gemaakt van de verhuisservice van TPG Post. 3.9. Gedaagde sub 1 heeft bij conclusie van dupliek gemotiveerd betwist de door eiseres als productie 17 bij conclusie van repliek overgelegde brief te hebben geschreven én te hebben ondertekend. De kantonrechter kan in het midden laten of gedaagde sub 1 deze brief heeft ondertekend, nu hierin hoe dan ook geen erkenning van een betalingsverplichting te lezen staat. 3.10. Afgezien van de hiervoor genoemde stukken heeft eiseres geen bewijsstukken in het geding gebracht. Thans staat dus niet vast dat gedaagde sub 1 de door eiseres gestelde kredietovereenkomst heeft gesloten. Weliswaar heeft eiseres met betrekking tot het door haar overgelegde uittreksel uit haar administratie en de door haar overgelegde bankafschriften nog gesteld dat daaraan, op grond van haar algemene voorwaarden, volledige bewijskracht toekomt, maar nu de kredietovereenkomst (nog) niet vaststaat, staat ook de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden niet vast. Hetgeen eiseres verder nog heeft gesteld met betrekking tot haar algemene voorwaarden is vooralsnog dan ook buiten beschouwing gelaten. 3.11. Eiseres heeft verder geen concreet bewijsaanbod gedaan. De kantonrechter acht het in dat verband wenselijk om, alvorens tot een eventuele bewijslasttoedeling over te gaan, de zaak met partijen te bespreken. Daartoe zal een comparitie van partijen worden gelast die tevens zal worden aangewend tot het beproeven van een minnelijke regeling. Eiseres kan bij gelegenheid van de comparitie van partijen nog reageren op hetgeen gedaagde sub 1 bij conclusie van dupliek heeft aangevoerd onder meer over de terhandstelling en de vernietiging van de algemene voorwaarden alsmede over het overeengekomen zijn van een kredietlimiet. Voorts verlangt de kantonrechter van eiseres dat zij zich bij gelegenheid van de comparitie van partijen uitlaat over de vraag of, en zo ja, op welke wijze zij aan een eventuele bewijsopdracht gehoor wenst te geven. 4. De beslissing De kantonrechter: beveelt eiseres en gedaagde sub 1 in persoon dan wel deugdelijk vertegenwoordigd, desgewenst met gemachtigden, te verschijnen in het gerechtsgebouw B (rode gebouw) aan het Wilhelminaplein 100 te Rotterdam op donderdag 2 november 2006 te 16.00 uur ten overstaan van de hierna te noemen kantonrechter teneinde inlichtingen te verstrekken en een minnelijke regeling van het geschil te beproeven; houdt iedere verdere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen door mr. K.L. van Zetten en uitgesproken ter openbare terechtzitting.