
Jurisprudentie
AZ1671
Datum uitspraak2007-01-16
Datum gepubliceerd2007-01-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers01033/06 H + 01390/06 H + 01391/06 H
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-01-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers01033/06 H + 01390/06 H + 01391/06 H
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herzieningsaanvrage. Persoonsverwisseling. De inhoud van de in herziening overgelegde stukken, o.m. inhoudend dat aanvrager t.t.v. de bewezenverklaarde – in Utrecht en Assen gepleegde – feiten onafgebroken intern opgenomen was in een zorginstelling in Den Haag en dat aanvrager voor de pleegdata van de bewezenverklaarde feiten aangifte heeft gedaan van vermissing van zijn identiteitsbewijs, geeft steun aan de stelling dat sprake is van persoonsverwisseling. Eea levert het ernstige vermoeden op dat zowel de pr te Assen als de pr te Utrecht, waren zij met die omstandigheden bekend geweest, aanvrager van het hem tenlastegelegde zouden hebben vrijgesproken.
Conclusie anoniem
Nr. 01033/06 H + 01390/06 H + 01391/06 H
Mr Machielse
Zitting: 31 oktober 2006
Conclusie inzake:
[aanvrager]
1. Op 4 maart 2002 heeft de politierechter te Utrecht aanvrager ([aanvrager], geboren [geboortedatum] 1961 in [geboorteplaats]) in de zaak met parketnummer 16/116620-01 (griffienummer 01391/06 H) voor diefstallen gepleegd in Utrecht op 24 november 2001 en 11 juni 2001 bij verstek veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken. Op 6 mei 2002 heeft de politierechter te Assen aanvrager in de zaken met parketnummers 19/020080-02 (griffienummer 01033/06 H) en 19/020093-02 (griffienummer 01390/06 H) voor diefstallen gepleegd in Assen op respectievelijk 18 januari en 19 januari 2002 bij verstek veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 50 uren, subsidiair 25 dagen vervangende hechtenis.(1) De vonnissen zijn inmiddels onherroepelijk.
2. Mr H.D. Gelderloos, advocaat te Den Haag, heeft namens de heer [aanvrager] één aanvraag tot herziening van beide vonnissen ingediend, die blijkens het daarop door de griffie geplaatste stempel op 14 april 2006 bij de Hoge Raad is binnengekomen. Omdat de aanvraag zonder onderscheid in aangevoerde gronden beide vonnissen aanvecht, behandel ik de aanvraag in één keer ten aanzien van beide vonnissen. Bij de aanvraag zijn twee bewijzen van ontslag van de PI Ter Apel gevoegd inhoudende dat aanvrager daar van 27 december 2004 tot en met 24 januari 2005 de opgelegde gevangenisstraf heeft ondergaan en van 24 januari 2005 tot en met 15 februari 2005 de vervangende hechtenis heeft uitgezeten die in de plaats kwam voor de niet uitgevoerde werkstraf.
3. De aanvraag berust op de stelling dat er sprake is (geweest) van een persoonsverwisseling doordat iemand gebruik heeft gemaakt van de persoonsgegevens van aanvrager. Bijlage 7 van de aanvraag behelst een kopie van een aangifte door aanvrager d.d. 30 november 2000 van diefstal van zijn Europese identiteitskaart. Aan de aanvraag zijn voorts stukken gehecht die erop duiden dat aanvrager ten tijde van alle hiervoorgenoemde gepleegde feiten intern (gesloten) opgenomen is geweest in zorginstellingen van Parnassia te Den Haag.
4. Als bijlage 5 bij de aanvraag is gevoegd een kopie van een brief d.d. 18 februari 2005 namens Psycho-medisch centrum Parnassia afdeling Forensische en Intensieve zorg en ondertekend door mevrouw T. Moritz, maatschappelijk werker. In die brief wordt ten aanzien van "[aanvrager], geboortedatum [geboortedatum].1961" bevestigd dat hij van 7 juni 2001 tot en met 6 september 2001 intern opgenomen is geweest in zorginstelling Emiliehoeve en dat hij van 25 september 2001 tot en met 19 juli 2002 intern opgenomen is geweest in zorginstelling Triple Ex. Een kopie (kopieconform) van een ondertekende versie van deze brief bevindt zich bij de stukken van de zaak met parketnummer 16/116620-01 en griffienummer 01391/06 H.
5. In de brief wordt meegedeeld dat de cliënten nagenoeg geen mogelijkheden hebben om buiten de instelling te verblijven. Pas na een bepaalde periode (gemiddeld drie maanden) mogen de cliënten op verzoek in het weekend naar buiten (familie, etc) en dan nog onder strikte voorwaarden. Verder zijn de controles, zo vermeldt de brief, zodanig dat het niet mogelijk is dat de cliënten ongemerkt naar buiten gaan of elders verblijven. De eerdergenoemde pleegdata bevinden zich alle in de periode waarin aanvrager volgens deze brief intern opgenomen is geweest. 11 juni 2001 viel op een maandag, 24 november 2001 op een zaterdag (beide pleegplaats Utrecht), 18 en 19 januari 2002 (pleegplaats Assen) op een vrijdag en een zaterdag, terwijl uit de stukken blijkt dat de aangehouden verdachte vanaf 19 januari 2002 drie dagen heeft vastgezeten en op donderdag 24 januari 2002 in Utrecht is aangehouden, toen in verzekering is gesteld en op 25 januari 2002 aan de officier van justitie is voorgeleid.
6. Als bijlage 6 is aan de aanvraag een kopie van een brief d.d. 30 september 2002 gehecht namens Parnassia psycho-medisch centrum afdeling dienstverlening, van dezelfde mevrouw T. Moritz, aan het Centraal Bureau voor Rijvaardigheidsbewijzen. Die brief houdt in dat aanvrager wegens zijn verslaving aan drugs vanaf 24 april 2001 tot en met 19 juli 2002 onafgebroken intern opgenomen is geweest bij Parnassia.
7. Hierbij is ook een kopie van een brief d.d. 22 juli 2005 gevoegd namens Parnassia psycho-medisch centrum afdeling Materieel Juridische Dienstverlening en ondertekend door mevrouw G. Wildenberg. Die brief houdt in dat aanvrager zichzelf bij haar heeft gemeld met het verzoek om gegevens over "zijn opnameperiode van 25 september 2001 tot en met 19 juli 2002". De brief houdt verder in dat bij onderzoek in het dossier van aanvrager over de data 24 november 2001, en 18 en 19 januari 2002 niets bijzonders is aangetroffen anders dan dat aanvrager op 18 januari 2002 blijkens een laboratoriumuitslag een bloedonderzoek heeft ondergaan.
8. Aan deze brief is een afschrift van een werkblad gehecht met de geregistreerde opnameperiodes van aanvrager. Dat afschrift bevestigt dat aanvrager van 7 juni 2001 tot en met 6 september 2001 intern opgenomen is geweest in zorginstelling Emiliehoeve en dat hij van 25 september 2001 tot en met 19 juli 2002 intern opgenomen is geweest in zorginstelling Triple Ex.
9. Tot zover de aangevoerde feiten en omstandigheden. Ik meen dat die zelfstandig reeds een ernstig vermoeden wekken dat de politierechter, indien hij daarmee bekend was geweest, tot een andere beslissing was gekomen. Volledigheidshalve bespreek ik echter kort hetgeen opvalt bij bestudering van de stukken, in het bijzonder de processen-verbaal en de aktes van uitreiking van dagvaardingen. Ten eerste ga ik in op het vonnis van 4 maart 2002 (parketnummer 16/116620-01 en griffienummer 01391/06 H) ten aanzien van de diefstallen op 24 november 2001 en 11 juni 2001.
10. De aanvrager stelt voor deze zaak geen dagvaarding te hebben ontvangen. Het proces-verbaal van de politie over de diefstal op 11 juni 2001 vermeldt dat de aangehouden verdachte met de identiteitsgegevens van aanvrager is heengezonden, kennelijk zonder dagvaarding. Bij de stukken over de andere diefstal op 24 november 2001 bevindt zich echter wel een aan de dagvaarding gehechte akte van uitreiking van 24 november 2001 waarop "[aanvrager], geboren [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats]" staat vermeld, en die is ondertekend voor ontvangst.
11. Naast de hierboven genoemde als bijlage 5 bij de aanvraag gevoegde brief, bevindt zich bij de stukken een aan het parket naar aanleiding van een verzoek om rapportage verzonden brief d.d. 6 mei 2002 namens Parnassia psycho-medisch centrum afdeling Verslavingszorg en ondertekend door reclasseringsambtenaar R. Elenbaas. Daarin staat geschreven dat bij Parnassia in februari 2002 een verzoek om rapportage is binnengekomen, dat betrokkene in maart 1 maal tevergeefs is uitgenodigd en dat van het parket inmiddels was vernomen dat de betrokkene al was veroordeeld. De brief betreft de retourzending van het verzoek.
12. Het is opmerkelijk dat bij deze reclasseringsambtenaar niet bekend is geweest dat aanvrager al lange tijd in zorginstellingen van Parnassia in Den Haag verbleef. Dat zou niet alleen hebben moeten blijken uit de registraties van Parnassia, maar eveneens uit de GBA. Aan de brief is een kopie van het verzoek gehecht. Opmerkelijk is dat daarop geen woon- of verblijfplaats staat vermeld, maar dat in de ruimte die bestemd is voor een antwoord op de vraag "voorlopig gehecht J/N in...te..." achteraan de handgeschreven tekst "Parnassia" staat.
13. Het proces-verbaal van de politie over de diefstal op 24 november 2001 vermeldt dat aan de aangehouden verdachte met de identiteitsgegevens van aanvrager de dagvaarding is uitgereikt. Op het gegevensblad staat bij GBA-adres vermeld "ZVWOVP 0 Onbekend". Van een verdergaande verificatie van de identiteit van de aangehouden verdachte blijkt niet. Op de aanvraag aan het controlepunt GBA in het proces-verbaal over de diefstal op 11 juni 2001 staat bij GBA-adres vermeld "ZVWOVP 0 0000 Den Haag". Eraan gehecht is een blad met nadere persoonsgegevens afkomstig van "0518010 's-Gravenhage" , met daarin ook de persoonsgegevens van de ouders van aanvrager, kennelijk het antwoord op genoemde aanvraag. Onder de categorie "inschrijving" staat "indicatie geheim", terwijl onder de categorie "verblijfplaats" onder andere staat vermeld "datum aanvang adreshouding: 04-05-2001 (..) straatnaam: Piet Toepoelweg 29". Ambtshalve is mij bekend dat op dat adres het motivatiecentrum van Parnassia is gevestigd. Of die informatie bekend was blijkt niet.
14. Ten tweede ga ik in op het vonnis van 6 mei 2002 in de zaken met parketnummers 19/020080-02 en griffienummer 01033-06 H (18 januari 2002) en 19/020093-02 en griffienummer 01390/06 H (19 januari 2002).
15. Bij het proces-verbaal van de diefstallen in Assen op 18 januari 2002 bevindt zich ook een aan de dagvaarding gehechte akte van uitreiking waaruit blijkt dat de aangehouden verdachte met de identiteitsgegevens van aanvrager op de pleegdatum heeft getekend voor de ontvangst van de dagvaarding.
16. In het proces-verbaal ten aanzien van de diefstallen op 18 januari 2002 staat als adres "Z.V.W.O.P. 0" vermeld. Bij het verhoor heeft de aangehouden verdachte verklaard dat hij in [woonplaats] woont bij een vriend aan de [a-straat 1] en dat die vriend [betrokkene 1] heet. Naar aanleiding van een verificatie is echter een GBA-overzicht verkregen waar als adres "Monsterseweg 194 's-Gravenhage" staat vermeld, een vestiging van Parnassia. Bij het proces-verbaal is voorts een afloopbericht van GGZ Parnassia Den Haag gevoegd d.d. 2 september 2002 inhoudende dat betrokkene (gegevens aanvrager met adres "[a-straat 1]") niet heeft gereageerd op uitnodigingen voor het uitvoeren van de werkstraf. Ook hier lijken Parnassia en het parket het kennelijke verblijf van aanvrager in Parnassia - en dus de mogelijkheid van een persoonsverwisseling - over het hoofd te hebben gezien.
17. Voorts bevatten de stukken ten aanzien van de diefstal in Assen op 19 januari 2002 (19/020093-02) een aan de dagvaarding gehechte akte van uitreiking waaruit blijkt dat voor de ontvangst van de dagvaarding op 22 januari 2002 is getekend. In het proces-verbaal wordt dat ook bevestigd. De aangehouden verdachte heeft na de diefstal op 19 januari 2002 dus drie dagen vastgezeten.(2)
18. Het proces-verbaal aangaande de diefstal op 19 januari 2002 bevat een verificatie- en informatiestaat, waarin pas na invrijheidsstelling van de aangehouden verdachte wordt gevraagd de gegevens van de aangehouden verdachte (gegevens van aanvrager) te controleren maar waarbij het door de aangehouden verdachte wederom als postadres opgegeven (zie pv) adres "[a-straat 1], [0000 AA] [woonplaats]" staat vermeld. Het aangehechte antwoord van 13 februari 2002 geeft dan als adres op "Monsterseweg 194, 2553 RM 's-Gravenhage", hetgeen overeenkomst met het GBA en eveneens een vestiging van Parnassia is. Maar wederom rinkelt er kennelijk geen belletje (naar Parnassia).
19. Toch is er kennelijk reden geweest tot argwaan. Het op 23 januari 2002 ondertekende proces-verbaal aangaande de diefstal op 19 januari 2002 bevat als algemene opmerking:
"Verdachte is op vrijdag 18 januari 2002 aangehouden in Smilde terzake diefstal van een portemonnee en de diefstal van een fiets. In deze zaak is hij met een dagvaarding heengezonden.
In het proces-verbaal van aanhouding en in het proces-verbaal van inverzekeringsstelling (hier wordt gedoeld op het proces-verbaal ten aanzien van de diefstal van 19 januari 2002, AM) staat als geboortejaar 1969, dit moet echter zijn 1961. Het is onduidelijk of dit een administratieve fout is of dat de verdachte dit geboortejaar heeft opgegeven."
20. Overigens staat ook in het proces-verbaal van verhoor als geboortejaar 1969 vermeld. In dat verhoor verklaart de verdachte dat hij bij vrienden in de [a-straat 1] in [woonplaats] verblijft en dat zijn broer [betrokkene 1] ook in [woonplaats] woont.
21. Tot zover de stukken die ten grondslag hebben gelegen aan de twee hier aangevochten veroordelingen. Ik merk op dat ten aanzien van alle diefstallen de handtekeningen van de aangehouden verdachte steeds in de processen-verbaal en/of aktes van uitreiking zijn terug te vinden. Die handtekeningen verschillen niet wezenlijk van elkaar en kunnen mijns inziens heel goed van dezelfde persoon afkomstig zijn.
22. Bij een strikte benadering van de herzieningsregeling zou men kunnen menen dat de rechter in beide zaken ook bij berechting reeds bekend was met de nieuwe aangevoerde feiten en omstandigheden, omdat uit de processen-verbaal in beide zaken blijkt dat de aangehouden verdachte staat geregistreerd op adressen waar zorginstellingen van Parnassia zijn gevestigd. In de zaak met parketnummer 16/116620-01 en griffienummer 01391/06 H lijkt uit het verzoek om rapportage over de verdachte zelfs te volgen dat het parket inderdaad wist dat hij in Parnassia verbleef. Hiervan uitgaande zou de herzieningsaanvraag moeten worden afgewezen.
23. Zo strikt wil ik hier niet zijn, omdat in beide zaken niet blijkt dat de rechter de in de processen-verbaal vermelde adressen als vestigingen van Parnassia heeft herkend of als zodanig moet hebben herkend. Voorts blijkt in beide zaken niet dat is onderkend dat iemand met dezelfde gegevens als de aangehouden verdachte stond geregistreerd als intern opgenomen in zorginstelingen van Parnassia in Den Haag. Daarom blijkt er ook niet van onderzoek hiernaar en blijft in beide zaken in het midden of de feiten gepleegd kunnen zijn gedurende een verlof. De verschillende stukken nemen in beide zaken het nieuwe karakter en de overtuigingskracht van de aangevoerde feiten en omstandigheden mijns inziens niet weg.
24. De in de aanvraag aangevoerde feiten en omstandigheden leveren dus het ernstige vermoeden op dat de politierechter, ware het aangevoerde bekend geweest, de aanvrager in beide strafzaken van het tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken. Dat brengt mij tot de conclusie dat de aanvraag ten aanzien van beide vonnissen gegrond dient te worden
verklaard.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
1 Ten onrechte zijn hier twee griffienummers in plaats van één griffienummer toegekend.
2 De stukken bevatten een proces-verbaal ten aanzien van een woninginbraak in Utrecht op 24 januari 2002, waarbij iemand met dezelfde identiteitsgegevens als aanvrager is aangehouden en die in zijn verklaring naar voren brengt dat hij twee dagen eerder op 22 januari ook al bij de politie was geweest en dat hij verslaafd is aan cocaine en heroine.
Uitspraak
16 januari 2007
Strafkamer
nr. 01033/06 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter te Assen van 6 mei 2002, parketnummer 19/020080-02 en 19/020093-02 en een in kracht van de gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter te Utrecht van 4 maart 2002, parketnummer 16/116620-01, ingediend door mr. H.D. Gelderloos, advocaat te 's-Gravenhage, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraken waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter te Assen heeft de aanvrager ter zake van drie diefstallen veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 50 uur, subsidiair 25 dagen hechtenis.
De Politierechter te Utrecht heeft de aanvrager ter zake van twee diefstallen veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat sprake is geweest van een persoonsverwisseling, doordat iemand gebruik heeft gemaakt van zijn persoonsgegevens. Ter staving van deze stelling wordt aangevoerd dat het identiteitsbewijs van de aanvrager een aantal malen is ontvreemd, terwijl de aanvrager ten tijde van de bewezenverklaarde feiten, die op 11 juni 2001 en 24 november 2001 te Utrecht en op 18 januari 2002 te Hoogersmilde, gemeente Midden-Drenthe en op 19 januari 2002 te Assen gepleegd zijn, intern opgenomen was in zorginstellingen van Parnassia te Den Haag.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. Als bijlagen bij de aanvrage zijn onder meer gevoegd:
- een kopie van een brief d.d. 18 februari 2005 namens Psycho-medisch centrum Parnassia afdeling Forensische en Intensieve zorg, ondertekend door mevrouw T. Moritz, maatschappelijk werker, waarin ten aanzien van "[aanvrager], geboortedatum [geboortedatum].1961" wordt bevestigd dat hij
- voor zover hier van belang - van 7 juni 2001 tot 6 september 2001 intern opgenomen is geweest in zorginstelling Emiliehoeve en dat hij van 25 september 2001 tot 19 juli 2002 intern opgenomen is geweest in zorginstelling Triple Ex. De brief houdt voorts in dat de cliënten binnen deze programma's nagenoeg geen mogelijkheden hebben om buiten de instelling te verblijven en dat zij pas na een bepaalde periode (gemiddeld drie maanden) op verzoek in het weekend naar buiten (familie, etc.) mogen en dan nog onder strikte voorwaarden. Verder zijn de controles zodanig dat het niet mogelijk is dat de cliënten ongemerkt naar buiten gaan of elders verblijven;
- een kopie van een brief d.d. 30 september 2002 namens Parnassia Psycho-medisch centrum, afdeling dienstverlening, van mevrouw T. Moritz, maatschappelijk werker, aan het Centraal Bureau voor Rijvaardigheidsbewijzen, inhoudende dat de aanvrager wegens zijn verslaving aan drugs vanaf 24 april 2001 tot 19 juli 2002 onafgebroken intern opgenomen is geweest in Parnassia;
- een kopie van een brief d.d. 22 juli 2005 namens Parnassia psycho-medisch centrum, afdeling Materieel Juridische Dienstverlening, ondertekend door mevrouw G. Wildenberg, inhoudende dat de aanvrager zichzelf bij haar heeft gemeld met het verzoek om gegevens over zijn opnameperiode van 25 september 2001 tot en met 19 juli 2002. De brief houdt in dat bij onderzoek in het dossier van de aanvrager over de data 24 november 2001, en 18 en 19 januari 2002 geen negatieve aantekeningen of eventuele overtredingen van regels (zoals ongeoorloofde afwezigheid) waren te vinden en dat de aanvrager op 18 januari (de Hoge Raad leest: 2002) blijkens een laboratoriumuitslag een bloedonderzoek heeft ondergaan;
- een afschrift van een werkblad met de geregistreerde opnameperiodes van de aanvrager, inhoudende - voor zover hier van belang - dat de aanvrager van 7 juni 2001 tot 6 september 2001 intern opgenomen is geweest in zorginstelling Emiliehoeve en dat hij van 25 september 2001 tot 19 juli 2002 intern opgenomen is geweest in zorginstelling Triple Ex;
- een proces-verbaal aangifte vermissing reisdocument, PL 1514/2000/59596, op 3 maart 2005 opgemaakt door B. Kirazli, inhoudende dat de aangever op 30 november 2000 aangifte heeft gedaan van vermissing van een Europese identiteitskaart op zijn naam. De vermissing werd op 29 november 2000 ontdekt.
4.2. De inhoud van de hiervoor onder 4.1 vermelde stukken geeft steun aan de stelling waarop de aanvrage berust, te weten dat in de zaken die leidden tot de uitspraken waarvan herziening is gevraagd, sprake is geweest van een persoonsverwisseling.
4.3. Een en ander levert het ernstig vermoeden op dat zowel de Politierechter te Assen, als de Politierechter te Utrecht, waren zij met de evenvermelde feiten en omstandigheden bekend geweest, de aanvrager van het hem tenlastegelegde zouden hebben vrijgesproken.
5. Slotsom
Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
Beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormelde vonnissen van de Politierechter te Assen van 6 mei 2002 en de Politierechter te Utrecht van 4 maart 2002;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier D.N.I. Gjaltema, en uitgesproken op 16 januari 2007.