
Jurisprudentie
AZ1662
Datum uitspraak2006-12-19
Datum gepubliceerd2007-07-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers00428/06 H
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-07-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers00428/06 H
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening.
Conclusie anoniem
Griffienrs. 00428/06 H en 00429/06 H
Mr. Wortel
Zitting:31 oktober 2006
Conclusie inzake:
[aanvrager]
1. Namens de bovengenoemde persoon - hierna te noemen: de aanvrager - heeft mr M.M. Caupain, advocaat te Amsterdam, bij afzonderlijke schrifturen herziening gevraagd van twee bij verstek gewezen vonnissen.
De aanvraag met griffienummer 00428/06 H betreft een op 8 juli 2002 gewezen vonnis van de politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage, waarbij de aanvrager wegens "diefstal door twee of meer verenigde personen" en "opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder C van de Opiumwet gegeven verbod", telkens gepleegd op 4 mei 2002, alsmede "poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen", gepleegd op 9 juni 2002, is veroordeeld tot zes weken gevangenisstraf.
De aanvraag met griffienummer 00429/06 H betreft een op 8 april 2002 gewezen vonnis van de politierechter in de Rechtbank te Rotterdam, waarbij de aanvrager wegens "diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren", gepleegd op 4 januari 2002, is veroordeeld tot drie maanden gevangenisstraf.
Blijkens mededelingen van de griffiers in de beide Rechtbanken zijn deze vonnissen onherroepelijk.
2. In de aanvragen wordt gesteld dat er - kort gezegd - sprake is van een persoonsverwisseling: iemand anders bedient zich ten overstaan van opsporingsambtenaren telkenmale van de personalia van de aanvrager.
Ik volsta met één conclusie inzake de beide aanvragen, mede omdat de daarbij overgelegde stukken aan overtuigingskracht winnen door ze in onderling verband te beschouwen.
3. Bij de stukken betreffende griffienummer 00429/06 H (het Rotterdamse vonnis) bevindt zich een brief van de officier van justitie te Rotterdam gedateerd 16 november 2005. Volgens deze brief heeft vergelijking van verzoekers vingerafdrukken met vingerafdrukken waarover de politie te Krimpen aan de Ijssel beschikte uitgewezen dat verzoeker niet de dader is van het op 4 januari 2002 gepleegde feit. Klaarblijkelijk doelt de officier van justitie op het feit dat is bewezenverklaard in het hierboven genoemde vonnis van de politierechter in de Rechtbank te Rotterdam.
Uit de stukken betreffende deze aanvrage blijkt verder dat de tenuitvoerlegging van het vonnis aanvankelijk werd opgeschort in verband met de mogelijkheid dat een broer van de aanvrager zich in diens veelvuldige contacten met de politie voor de aanvrager uitgeeft, doch weer hervat omdat de aanvrager geen gehoor gaf aan de oproepingen van de verbalisanten die dit moesten uitzoeken. Aan de uitkomst van het nadien gehouden vergelijkend vingerafdrukkenonderzoek heeft de officier van justitie voldoende belang gehecht om op 16 november 2005 de onmiddellijke invrijheidstelling van de aanvrager te bevelen.
In een bestand van de Rotterdamse politie, waarin zowel de aanvrager als zijn broer vookomen, is inmiddels ten aanzien van de laatste vermeld "Let op maakt gebruik van de naam van zijn broer".
4. Bij de stukken betreffende beide aanvragen zijn fotocopieën te vinden van een rijbewijs van de aanvrager waarop een handtekening voorkomt die duidelijk afwijkt van de handtekening (op akten van uitreiking en onder de door de politie opgenomen verklaringen) van degene die zich destijds van de personalia van de aanvrager bediende.
5. Bij de stukken betreffende de aanvrage met griffienr. 00428/06 H (het Haagse vonnis) bevindt zich verder een afschrift van een advies aan het College van Procureurs-Generaal, afkomstig van de fungerend hoofdofficier van justitie te 's-Gravenhage, op een verzoek van mr Caupain om de aanvrager schadevergoeding voor ten onrechte ondergaan voorarrest toe te kennen. De fungerend hoofdofficier merkt in dit advies op dat een vergelijking van handtekeningen en de uitkomst van het bovengenoemde, in de Rotterdamse zaak gehouden, vergelijkend vingerafdrukkenonderzoek aanleiding zijn geweest om het Haagse vonnis op 17 november 2005 ter verjaring op te leggen, met bevel de aanvrager onmiddellijk in vrijheid te stellen. Bij die stukken bevindt zich ook een brief gedateerd 25 november 2005, waarbij mr Caupain is bericht dat de officier van justitie opdracht heeft gegeven de zaak (waarmee kennelijk op het bovengenoemde vonnis van de politierechter in de Haagse Rechtbank is gedoeld) uit het register van de Justitiële Documentatiedienst te verwijderen.
6. Naar mijn inzicht wekken deze omstandigheden het ernstig vermoeden dat de aanvrager niet degene is die door de politie is aangehouden en die zich vervolgens voor de aanvrager heeft uitgegeven, en eveneens het ernstig vermoeden dat de rechters de aanvragers zouden hebben vrijgesproken indien zij met die omstandigheden rekening hadden kunnen houden.
7. Deze conclusie strekt ertoe dat de aanvragen gegrond zullen worden verklaard; voor zoveel nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van het op 8 juli 2002 gewezen vonnis van de politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage en van het op 8 april 2002 gewezen vonnis van de politierechter in de Rechtbank te Rotterdam zal worden bevolen, en de beide zaken naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage zullen worden verwezen teneinde op de voet van art. 467 Sv opnieuw te worden behandeld en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak
19 december 2006
Strafkamer
nr. 00428/06 H
AM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 8 juli 2002, nummer 09/028310-02, ingediend door mr. M.M. Caupain, advocaat te Amsterdam, namens:
[aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1973, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van 1. "diefstal door twee of meer verenigde personen" en 2. "opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder C van de Opiumwet gegeven verbod", telkens gepleegd op 4 mei 2002, en "poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen", gepleegd op 9 juni 2002, veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat uit onderzoek door Justitie is gebleken dat een ander dan de aanvrager de feiten waarvoor de aanvrager is veroordeeld, heeft gepleegd.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage gegrond zal verklaren, voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van de in de aanvrage vermelde uitspraak zal bevelen en de zaak zal verwijzen naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak zal worden behandeld en afgedaan op de wijze als in art. 467, eerste lid, Sv is voorzien.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1.1. Als bijlage bij de aanvrage is gevoegd een brief van het Arrondissementsparket te 's-Gravenhage van 25 november 2005 aan de advocaat van de aanvrager, onder meer inhoudende:
"Naar aanleiding van uw schrijven van 18 november jl. deel ik u mede dat in verband met een persoonsverwisseling in bovengenoemde zaak, de zaak door de officier van justitie ter verjaring is opgelegd.
Ik heb heden de Documentatiedienst verzocht om bovengenoemde zaak te verwijderen uit hun systeem."
4.1.2. Bij de stukken bevindt zich thans een brief van de Fungerend Hoofdofficier van Justitie van het Arrondissementsparket te 's-Gravenhage aan het College van Procureurs-Generaal van 11 mei 2006, onder meer inhoudende:
"Op 8 juli 2002 is [aanvrager], geboren op [geboortedatum] 1973, veroordeeld door de politierechter tot een gevangenisstraf voor de duur van zes weken in de zaak met parketnummer 09/028310-02. In opdracht van de executie-officier is de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf op 21 augustus 2003 opgeschort in verband met een mogelijke persoonsverwisseling. (...)
Op 11 november 2005 is door raadsvrouwe een kopie van het rijbewijs met de handtekening van [aanvrager] naar het parket gezonden. De handtekening op het rijbewijs kwam niet overeen met de handtekening van de aangehouden verdachte.
Op 16 november 2005 stuurt raadsvrouwe een kopie van een brief van het parket Rotterdam waaruit blijkt dat parket Rotterdam de opdracht heeft gegeven [aanvrager] in vrijheid te stellen voor de zaak met parketnummer 10.102016-02. Dit naar aanleiding van een dacty onderzoek waaruit bleek dat [aanvrager] niet degene was die het feit had gepleegd. (...)
Op 17 november 2005 is het vonnis van de politierechter in de Haagse zaak door de executie-officier ter verjaring opgelegd in verband met de persoonsverwisseling en is [aanvrager] in vrijheid gesteld."
4.2. De inhoud van de hiervoor onder 4.1 genoemde stukken geeft steun aan de stelling waarop de aanvrage berust, te weten dat in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak waarvan herziening is gevraagd, sprake is geweest van persoonsverwisseling.
4.3. Een en ander levert het ernstig vermoeden op dat de Politierechter, ware deze met de evenvermelde feiten en omstandigheden bekend geweest, de aanvrager van het hem tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
5. Slotsom
Uit het vorenoverwogene volgt dat zich een omstandigheid voordoet als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv, zodat de aanvrage gegrond is en als volgt moet worden beslist.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
Verklaart de aanvrage tot herziening gegrond;
Beveelt voor zover nodig de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 8 juli 2002;
Verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak op de voet van art. 467, eerste lid, Sv opnieuw zal worden behandeld en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 19 december 2006.