Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ1653

Datum uitspraak2006-11-06
Datum gepubliceerd2006-11-07
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamRechtbank Almelo
Zaaknummers81600 / KG ZA 06-277
Statusgepubliceerd


Indicatie

Concurrentiebeding en onrechtmatig handelen; geen ongeoorloofde concurrentie ex-werknemers. De werking van het concurrentiebeding met holding/groepmaatschappij. Vordering in voorwaardelijke reconventie afgewezen, te laat ingediend. Ex-werknemer in de functie van controller van de holding heeft een arbeidsovereenkomst met de holding. Een concurrentiebeding maakt deel uit van de arbeidsovereenomst. Ex-werknemer begint een bedrijf gelijk aan de activiteiten van de dochterondernemingen in dezelfde plaats en op hetzelfde bedrijventerrein. Werkgever stelt dat hiermee het concuurentiebeding wordt overtreden. Ex-werknemer stelt dat het concurrentiebeding alleen betrekking heeft op de activiteiten van de holding. De voorzieningenrechter overweegt dat dit concurrentie beding een dode letter zou zijn indien het niet tevens betrekking heeft op de activiteiten van de dochterondernemingen....


Uitspraak

RECHTBANK ALMELO Sector Civiel zaaknummer: 81600 / KG ZA 06-277 datum vonnis: 6 november 2006 (jm) Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo, rechtdoende in kort geding, in de zaak van: 1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Pluimers Dienstengroep B.V., verder ook te noemen Dienstengroep, 2. De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Pluimers Bedrijfsdiensten B.V. verder ook te noemen Bedrijfsdiensten, beide gevestigd te Rijssen, eisers in conventie, verweersters in voorwaardelijke reconventie, verder tezamen ook te noemen Pluimers c.s., advocaat en procureur: mr. F. Kolkman, tegen 1. Gedaagde sub 1 wonende te Westerhaar-Vriezenveensewijk, gedaagde, verder ook te noemen Gedaagde sub 1, advocaat en procureur: mr. P.P.J.T.M. Seelen 2. Gedaagde sub 2, wonende te Almelo, gedaagde in conventie, eiser in voorwaardelijke reconventie, verder ook te noemen Gedaagde sub 2, advocaat mr. A.G.J. Wesselman van Helmond te Bunnik Het procesverloop De procedure blijkt uit: - de dagvaarding met producties - de mondelinge behandeling van 24 oktober 2006 - pleitnota van Pluimers met producties - pleitnota van Gedaagde sub 1 met producties - pleitnota van Gedaagde sub 2 met producties, tevens inhoudende een eis in voorwaardelijke reconventie Ten slotte hebben partijen vonnis verzocht. 1. De feiten 1.1 Dienstengroep en Bedrijfsdiensten maken deel uit van een organisatie die zich bezig houdt met het uitzenden en detacheren van arbeidskrachten in verschillende sectoren. De concernrelatie van Dienstengroep zoals blijkt uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel is als volgt: Pluimers Dienstengroep B.V.: - Pluimers Bedrijfsdiensten B.V.: het detacheren en uitzenden van personeel. 52 personeelsleden in dienst. - Pluimers Uitzendburo B.V.: het uitzenden en uitlenen van personeel in bouw, industrie en handel. 14 personeelsleden in dienst. - Pluimers Industrieel B.V.: het uitvoeren van schoonmaakwerkzaamheden. 0 personeelsleden in dienst. - Pluimers Bouwdiensten B.V.: het detacheren van personeel tijdens de bouw alsmede het uitvoeren van werkzaamheden in de hiervoor bedoelde sector. Monteren en demonteren van stalen en aluminium steigers. Bestrating en Wegenbouw. 21 personeelsleden in dienst. 1.2 Gedaagde sub 2 is op 21 april 2003 bij Pluimers Bedrijfsdiensten B.V. in dienst getreden als uitzendkracht in de functie van financieel economisch directeur. Op 1 februari 2004 heeft Gedaagde sub 2 met Pluimers Dienstengroep B.V. een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten in de functie van controller. In deze laatste arbeidsovereenkomst is tevens een concurrentiebeding opgenomen. 1.3 Gedaagde sub 1 is op 20 augustus 2001 bij Pluimers Bouwdiensten B.V. in dienst getreden in de functie van voorman en later in de functie van bedrijfsleider. Op 12 juli 2004 heeft Gedaagde sub 1 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten met Pluimers Bedrijfsdiensten B.V. in de functie van bedrijfsleider. Een concurrentiebeding maakt geen deel uit van de arbeidsovereenkomst van Gedaagde sub 1. 1.4 In juni respectievelijk juli 2006 hebben Gedaagden hun arbeidsovereenkomst opgezegd. Gedaagden zijn samen een onderneming gestart onder de naam SZP Personeelsdiensten B.V (hierna SZP). De onderneming in oprichting is op 1 juli 2006 ingeschreven in het handelsregister. Op 21 augustus 2006 is SZP als volwaardig ingeschreven in het handelsregister. De akte van oprichting dateert van 17 augustus 2006. SZP richt zich op het uitzenden, detacheren, werven en selecteren van personeel en is net als Pluimers c.s. gevestigd te Rijssen. 2. Het geschil De vorderingen van en het verweer van partijen 2.1 Pluimers c.s. stellen dat Gedaagden onrechtmatig handelen jegens hen door een bedrijf gelijk aan Pluimers c.s. te starten in Rijssen op hetzelfde bedrijventerrein. Gedaagden handelen met name onrechtmatig jegens Pluimers c.s. doordat zij Pluimers c.s. op ongeoorloofde wijze beconcurreren. Pluimers c.s. motiveren hun stellingen als volgt: 1. Gedaagden hebben bij de oprichting van SZP misbruik gemaakt van de kennis, ervaring, en informatie waarover zij beschikten uit hoofde van hun dienstbetrekking bij Pluimers c.s., door deze informatie aan te wenden met het doel om Pluimers c.s. hiermee te beconcurreren. 2. Gedaagde sub 1 heeft gehandeld in strijd met het in zijn arbeidsovereenkomst opgenomen geheimhoudingsbeding door ook na het einde van het dienstverband nog in het bezit te zijn van vertrouwelijke bedrijfsinformatie. 3. Gedaagde sub 1 maakt misbruik van aan de oude functie ontleende interne relaties en interne kennis waarover concurrenten doorgaans niet beschikken door werknemers van Pluimers c.s. op actieve en stelselmatige wijze te benaderen en aan te sporen hun dienstverband bij Pluimers c.s. te beëindigen en bij SZP in dienst te treden. Gedaagde sub 1 handelt hierdoor in strijd met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer betaamt. 4. Gedaagden hebben enkele belangrijke opdrachtgevers van Pluimers c.s. benaderd en getracht hen te bewegen in de toekomst zaken te doen met SZP. 5. Gedaagde sub 2 handelt in strijd met het in zijn arbeidscontract opgenomen concurrentiebeding door een gelijksoortig bedrijf als Pluimers c.s. binnen 100km van Pluimers c.s. te exploiteren. 6. Gedaagde sub 1 handelt onrechtmatig doordat hij deel neemt aan en profiteert van een overtreding van een concurrentiebeding door een ander. 7. Pluimers c.s. leiden schade ten gevolge van voormelde onrechtmatige gedragingen van Gedaagden. 2.2 Pluimers c.s. hebben Gedaagden bericht dat zij onrechtmatig handelen jegens hen en verzocht dan wel gesommeerd om met onmiddellijke ingang zich te onthouden van iedere zakelijke betrokkenheid bij activiteiten die gelijk, gelijksoortig of aanverwant zijn aan de activiteiten die Pluimers c.s. verrichten. Ook hebben Pluimers c.s. Gedaagden aansprakelijk gesteld voor de door Pluimers c.s. geleden schade. Gedaagden weigeren aan de sommatie te voldoen waardoor Pluimers c.s. hun vorderingen in rechte hebben ingesteld. 2.3 Pluimers c.s. vorderen [verkort weergegeven] om: 1. Gedaagde sub 1 en of Gedaagde sub 2 te gebieden alle informatie en documentatie van het bedrijf wederom aan Pluimers c.s. ter hand te stellen; 2. Gedaagden te gebieden een register accountant toe te laten tot hun woning en of bedrijfsruimte en deze inzage te geven in de aldaar aanwezige boeken en computerapparatuur om te controleren of Gedaagden hebben voldaan aan het onder 1 genoemde verbod; 3. Gedaagde sub 1 en of Gedaagde sub 2 te veroordelen om zich met onmiddellijke ingang, gedurende een periode van twee jaar te onthouden van iedere zakelijke betrokkenheid bij activiteiten, werkzaamheden of transacties die gelijk gelijksoortig of aanverwant zijn aan de activiteiten waarop Pluimers c.s. zich toelieten gedurende de periode dat Gedaagden in dienst waren van Pluimers c.s.. 4. Gedaagde sub 1 en of Gedaagde sub 2 te veroordelen om gedurende een periode van twee jaar te onthouden van zakelijke contacten met alle klanten van Pluimers c.s.; 5. Gedaagde sub 1 en of Gedaagde sub 2 te veroordelen om gedurende een periode van twee jaar te onthouden van het benaderen van personeel van Pluimers c.s.; 6. Gedaagde sub 1 te veroordelen om gedurende een periode van één jaar zich te onthouden van elke vorm van samenwerking met Gedaagde sub 2; 7. Gedaagde sub 2 te veroordelen om gedurende een periode van één jaar te onthouden van elke vorm van samenwerking met Gedaagde sub 1 dit in of bij activiteiten waarmee Gedaagde sub 1 zich schuldig maakt aan een onrechtmatige daad; 8. Bovenstaande op verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag; 9. Gedaagde sub 2 te veroordelen tot betaling aan Pluimers c.s. van € 26.550,- als voorschot op verbeurde boetes wegens overtreding van het concurrentiebeding; 10. Gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan Pluimers c.s. van € 40.000,0 als voorschot op de door Pluimers c.s. geleden schade. 11. Veroordeling van Gedaagden in de kosten van dit geding; 2.4 Gedaagden voeren verweer. Gedaagde sub 2 dient een voorwaardelijke vordering in reconventie in, inhoudende dat indien de voorzieningenrechter van oordeel is dat het concurrentiebeding werking heeft, gevorderd wordt de werking van het concurrentiebeding te schorsen totdat in een aanhangig te maken hoofdzaak zal zijn beslist. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 3. De motivering van de beslissing 3.1 Wat betreft de vordering in voorwaardelijk reconventie oordeelt de voorzieningenrechter dat Gedaagde sub 2 in deze vordering niet ontvankelijk dient te worden verklaard, de eisen van een goede procesorde en het beginsel van hoor en wederhoor staan hieraan in de weg nu de voorwaardelijke vordering in reconventie niet tevoren is aangekondigd en eerst tijdens de mondelinge behandeling na de toelichting van Pluimers c.s. bekend is gemaakt. Bovendien is de voorwaardelijke vordering niet door een procureur ingediend. Het concurrentiebeding 3.2 Niet betwist wordt dat een concurrentiebeding deel uitmaakt van de arbeidsovereenkomst tussen Gedaagde sub 2 en Dienstengroep. Aan de orde is de vraag of Gedaagde sub 2 door zijn werkzaamheden bij en deelname in SZP het concurrentiebeding heeft overtreden. Vast staat dat de activiteiten van SZP gelijk zijn en concurrerend zijn met de activiteiten die door Pluimers Bedrijfsdiensten, Pluimers Uitzendbureau en Pluimers Bouwdiensten worden verricht. De bedrijfsomschrijving van Dienstengroep komt niet overeen met de activiteiten van SZP. Het concurrentiebeding luidt: 2a. het is de werknemer verboden om tijdens, dan wel binnen een tijdvak van zes maanden na beëindiging van de werkzaamheden bij een opdrachtgever, dan wel zes maanden na beëindiging van de arbeidsovereenkomst, voor de desbetreffende opdrachtgever dan wel binnen een kring van 100 km (Rijssen als middelpunt) bij een bedrijf-gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan dat van werkgeefster- in enigerlei vorm werkzaam te zijn, hetzij tegen vergoeding, hetzij om niet, of daarin aandeel van welke aard ook te hebben, tenzij de werknemer daartoe voorafgaande schriftelijke toestemming van de werkgever heeft verkregen, aan welke toestemming werkgeefster voorwaarden kan verbinden. 2b. bij overtreding van één van de in lid 2a omschreven verboden verbeurt werknemer ten behoeve van werkgever een dadelijk opvorderbare boete van €4.500,- per gebeurtenis alsmede €225,- voor elke dag dat werknemer in overtreding is, onverminderd het recht van werkgeefster om volledige schadevergoeding te vorderen. 3.3 De voorzieningenrechter is van oordeel dat het concurrentiebeding betrekking heeft op de activiteiten van de (actieve) dochterondernemingen van Dienstengroep, namelijk het detacheren en uitzenden van personeel, nu dat met name de feitelijke activiteiten zijn die door de groep worden uitgevoerd. Gedaagde sub 2 heeft in zijn functie als controller van de holding bemoeienis en inzage in de administratie en financiële gang van zaken van alle tot de groep behorende ondernemingen. Hij is op de hoogte van de winst, de prijzen en de marges die door deze ondernemingen worden gehaald/ gehanteerd. Dat Gedaagde sub 2 als controller van Dienstengroep over de financiële kennis van de tot de groep behorende detacheringsbedrijven beschikt en deze kennis ook gebruikt blijkt onder meer uit de tekst van de folder van SZP: “een jarenlange ervaring in het beschikbaar stellen van personeel in de bouw gecombineerd met een uitgebreide kennis op financieel/ economisch terrein maakt dat u ervan uit kunt gaan met een op professionele leest geschoeid uitzendbureau zaken te doen”. Bovendien verklaart Gedaagde sub 2 veranderingen in de administratie van de dochters te hebben doorgevoerd, hetgeen temeer aannemelijk maakt dat Gedaagde sub 2 op de hoogte is van het reilen en zeilen in alle tot de groep behorende dochters. Voldoende aannemelijk is dat Dienstengroep met het opnemen van het concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst zich juist tegen misbruik van de kennis die Gedaagde sub 2 als controller zou gaan verwerven heeft willen beschermen en dat het concurrentiebeding aldus tevens betrekking heeft op de activiteiten verricht door de dochters. Dit is temeer aannemelijk gelet op het doel van een concurrentiebeding, namelijk gedurende een bepaalde periode te voorkomen dat een werknemer zijn werkgever beconcurreert door gebruik te maken van diens ‘bedrijfsgeheimen’. Indien het concurrentiebeding van Gedaagde sub 2 alleen betrekking zou hebben op de activiteiten van Dienstengroep is het beding een dode letter. De bedrijfsomschrijving van Dienstengroep betreft immers een algemene bedrijfsomschrijving van een holding, met welke algemeen geformuleerde activiteiten niet te concurreren valt. Gelet op bovenstaande overwegingen acht de voorzieningenrechter het voldoende aannemelijk dat de rechter in een bodemprocedure zal oordelen dat Gedaagde sub 2 door zijn werkzaamheden bij SZP en zijn deelname daarin handelt in strijd met het concurrentiebeding. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het belang van Dienstengroep bij nakoming van het beding hier dient te prevaleren boven het belang van Gedaagde sub 2. De vordering van Dienstengroep kan dan ook op dit punt worden toegewezen in zoverre dat geen grond bestaat voor verlenging van de overeengekomen duur van het concurrentiebeding van zes maanden tot twee jaar. Dat deel van de vordering wordt afgewezen. Gedaagde sub 2 heeft de contractuele boete verbeurd vanaf 17 augustus 2006. Vanaf die datum zijn immers de daadwerkelijke concurrerende activiteiten gestart. Gelet op de termijn opgenomen in het concurrentiebeding, zes maanden, en de hoogte van de boete ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding deze boete te matigen dan wel te maximaliseren, bovendien zijn hiervoor geen gronden aangevoerd. Als voorschot op de verbeurde boetes wegens overtreding van het concurrentiebeding zal derhalve een bedrag worden toegewezen van € 15.750,- (17 augustus tot en met 6 oktober x € 225,- + € 4.500,-). Ongeoorloofde concurrentie 4.1 Vast staat dat Gedaagde sub 1 niet is gehouden aan een concurrentiebeding. Concurrentie is in dat geval eerst onrechtmatig indien sprake is van bijkomende onrechtmatige omstandigheden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in kort geding het bestaan van dergelijke bijkomende omstandigheden niet aannemelijk is gemaakt. 4.2. Dat Gedaagden misbruik hebben gemaakt van bij Pluimers c.s. opgedane kennis en ervaring acht de voorzieningenrechter niet bewezen en wordt door Gedaagden betwist. Het enkel gebruik van opgedane kennis en ervaring bij een vorige werkgever in een nieuwe functie is niet onrechtmatig. Feiten en of omstandigheden waaruit blijkt van misbruik zijn door Pluimers c.s. niet geadstrueerd. 4.3. Niet aannemelijk is geworden dat Gedaagde sub 1 het in zijn arbeidsovereenkomst opgenomen geheimhoudingsbeding heeft overtreden door na het einde dienstverband nog in het bezit te zijn van vertrouwelijke bedrijfsinformatie. Gedaagde sub 1 stelt alle stukken te hebben teruggegeven en niets meer in zijn bezit te hebben. Als bewijs hiervoor legt Gedaagde sub 1 de verklaring over van de heer Westeringh waaruit blijkt dat Gedaagde sub 1 op 28 augustus 2006 de werkbriefjes aan de heer Westeringh heeft afgegeven. Pluimers c.s. hebben hun stelling niet nader geadstrueerd. Voor toewijzing van de vorderingen in de dagvaarding onder 1 en 2 ontbreekt derhalve elke grond. 4.4. De voorzieningenrechter is het met Pluimers c.s. eens dat het stelselmatig benaderen en werven van medewerkers van de ex-werkgever en het met voorspiegeling van betere arbeidsvoorwaarden trachten over halen van het personeel om bij de ander in dienst te treden onrechtmatig is. Dit temeer nu Gedaagden beschikken over de gegevens betreffende uurloon en andere arbeidsvoorwaarden die door Pluimers c.s. aan de werknemers worden aangeboden. Gedaagden betwisten echter dat zij personeel van Pluimers c.s. hebben benaderd en dat zij hebben getracht met voorspiegeling van betere arbeidsvoorwaarden het personeel over te halen om bij hen in dienst te komen. Pluimers c.s. leggen verklaringen over van vier werknemers die door Gedaagde sub 1 benaderd zouden zijn om bij hem in dienst te treden. Uit deze verklaringen blijkt niet met zoveel woorden dat Gedaagden zich schuldig hebben gemaakt aan het stelselmatig benaderen van de werknemers. Slechts uit de verklaring van Marcel Meijer zou kunnen worden afgeleid dat Gedaagde sub 1 hem betere arbeidsvoorwaarden heeft voorgesteld. Gedaagden leggen daarentegen circa 12 verklaringen over van werknemers die verklaren op eigen initiatief bij SZP gesolliciteerd te hebben dan wel op eigen initiatief aldaar in dienst te zijn getreden. Voorop staat dat het werknemers vrij staat om elders te solliciteren en elders in dienst te treden. Partijen betwisten de juistheid van elkaars overgelegde verklaringen. Een kort geding leent zich echter niet voor een uitgebreide bewijsvoering in de zin van een getuigenverhoor. Een bodemprocedure is daarvoor de aangewezen weg. Geconcludeerd dient te worden dat Pluimers c.s. er in deze procedure niet in zijn geslaagd aannemelijk te maken dat Gedaagden personeel van Pluimers c.s. op voor Pluimers c.s. onrechtmatige wijze hebben benaderd. 4.5 Pluimers c.s. stellen dat Gedaagde sub 1 en of Gedaagde sub 2 op ongeoorloofde wijze klanten dan wel opdrachtgevers van Pluimers c.s. hebben benaderd of geworven. Dit wordt door Gedaagden betwist en door Pluimers c.s. overigens niet geadstrueerd. 4.6. Dat Gedaagde sub 1 onrechtmatig handelt doordat hij deelneemt aan en profiteert van een overtreding van een concurrentiebeding van een ander acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk. Gedaagde sub 1 was immers, naar aanleiding van het advies van de Unie, in de veronderstelling dat Gedaagde sub 2 niet handelde in strijd met het concurrentiebeding. Bovendien zou Gedaagde sub 1 indien hem op deze manier verboden wordt werkzaam te zijn voor SZP alsnog met een soort van concurrentiebeding worden geconfronteerd, welk concurrentiebeding met Gedaagde sub 1 nu juist niet is overeengekomen. 5. Gelet op bovenstaande overwegingen acht de voorzieningenrechter niet bewezen dat Gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld jegens Pluimers c.s. door Pluimers c.s. op ongeoorloofde wijze te concurreren. Dit deel van de vordering alsmede het gevorderde voorschot op de schadevergoeding zal dan ook worden afgewezen. 6. Nu de vordering van Pluimers c.s. ten aanzien van Gedaagde sub 1 geheel wordt afgewezen zal Bedrijfsdiensten worden veroordeeld in de proceskosten van Gedaagde sub 1. De kosten aan de zijde van Gedaagde sub 1 worden begroot op: € 816,- aan salaris van de procureur en € 248,- aan griffierecht. Gedaagde sub 2 zal als de gedeeltelijk in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in een gedeelte van de proceskosten van Dienstengroep. Deze voor rekening van Gedaagde sub 2 ten laste van Dienstengroep komende kosten worden begroot op € 347,- aan griffierecht (2,2% van € 15.750,- ), € 71,32 explootkosten en € 816,- aan salaris van de procureur. Gedaagde sub 2 zal vervolgens als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten in de voorwaardelijke reconventie. Deze kosten worden echter aan de zijde van Pluimers c.s. begroot op nihil. De beslissing In conventie De voorzieningenrechter: I. Veroordeelt Gedaagde sub 2 tot nakoming van het overeengekomen concurrentiebeding inhoudende dat het Gedaagde sub 2 wordt verboden om binnen een tijdvak van zes maanden na beëindiging van de arbeidsovereenkomst, derhalve tot 15 januari 2007, binnen een kring van 100 km (Rijssen als middelpunt) bij een bedrijf gelijk, gelijksoortig of aanverwant aan dat van Dienstengroep en of haar dochterondernemingen in enigerlei vorm werkzaam te zijn, hetzij tegen vergoeding, hetzij om niet of daarin aandeel van welke aard ook te hebben, een en ander op verbeurte van een onmiddellijk opeisbare dwangsom aan Dienstengroep van € 225,- voor iedere dag dat Gedaagde sub 2 hieraan niet voldoet tot 15 januari 2007. II. Veroordeelt Gedaagde sub 2 tot betaling aan Dienstengroep van € 15.750,- als zijnde een voorschot op de door Gedaagde sub 2 verbeurde boetes wegens overtreding van het concurrentiebeding. III. Veroordeelt Gedaagde sub 2 deels in de proceskosten van Dienstengroep. Welke kosten worden begroot op € 1.234,32,-. IV. Veroordeelt Bedrijfsdiensten in de proceskosten van Gedaagde sub 1. Welke kosten worden begroot op € 1.064,- V. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad. VI. Wijst af het meer of anders gevorderde. In voorwaardelijke reconventie VII. Verklaart Gedaagde sub 2 niet ontvankelijk in zijn voorwaardelijke vordering in reconventie. VIII. Veroordeelt Gedaagde sub 2 in de kosten van de voorwaardelijke reconventie welke kosten aan de zijde van Dienstengroep worden begroot op nihil. Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. Inden, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 november 2006, in tegenwoordigheid van de griffier.