Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ1650

Datum uitspraak2006-10-25
Datum gepubliceerd2006-11-07
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers50835 / HA ZA 03-2624
Statusgepubliceerd


Indicatie

Op de voet van artikel 5:47 BW loop van erfgrens langs door verjaring verkregen grond bepaald, nadat eerder is beslist dat de overeenkomst tussen partijen niet als vaststellingsovereenkomst, maar als koopovereenkomst moet worden gekwalificeerd en dat het beroep van de koper op dwaling slaagt omdat bij die overeenkomst grond is verkocht die reeds door verjaring eigendom van de koper was geworden.


Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 50835 / HA ZA 03-2624 Vonnis van 25 oktober 2006 in de zaak van [eiser], wonende te [woonplaats], eiser in conventie, verweerder in reconventie, procureur mr. P.C. van Houten, tegen [gedaagde], wonende te [woonplaats], Curaçao, gedaagde in conventie, eiser in reconventie, procureur mr. M.E. Visser. Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - het tussenvonnis van 24 mei 2006 en de daarin vermelde stukken, - de akte, met productie, van [eiser] - de antwoordakte van [gedaagde]. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De verdere beoordeling in conventie en reconventie 2.1. Bij tussenvonnis van 22 september 2004 heeft de rechtbank uitdrukkelijk en zonder voorbehoud beslist dat de tussen partijen gesloten overeenkomst van 30 oktober 2002 niet moet worden gekwalificeerd als een vaststellingsovereenkomst, maar als koopovereenkomst en aldus een eindbeslissing gegeven. Voor een dergelijke beslissing geldt de regel dat daarvan in dezelfde instantie niet meer kan worden teruggekomen, behoudens indien bijzondere, door de rechter in zijn desbetreffende beslissing nauwkeurig aan te geven omstandigheden het onaanvaardbaar zouden maken dat de rechter aan de eindbeslissing in kwestie zou zijn gebonden. Dergelijke omstandigheden zijn niet door [eiser] aangevoerd. 2.2. Voorts heeft de rechtbank bij het tussenvonnis van 22 september 2004 [gedaagde] toegelaten feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit blijkt dat hij door verjaring eigenaar is geworden van de litigieuze strook grond. Bij het daaropvolgend tussenvonnis van 28 december 2005 heeft de rechtbank bewezen geoordeeld dat [gedaagde] door verjaring eigenaar van de grond is geworden die is gelegen onder de schuur die naast de wagenschuur stond en de daarvoor gelegen oprit. Voorts heeft de rechtbank bij dat vonnis partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag of de overeenkomst van 30 oktober 2002 betrekking heeft op de door verjaring verkregen grond. 2.3. Bij tussenvonnis van 24 mei 2006 heeft de rechtbank voorshands bewezen geacht dat de grond onder de voormalige schuur met oprit deel uit maakt van de bij de overeenkomst van 30 oktober 2002 door [gedaagde] van [eiser] gekochte grond en is [eiser] toegelaten tot tegenbewijs daarvan. [eiser] heeft hierop volstaan met de overlegging van een bouwtekening van [gedaagde] waarin de gesloopte schuur over de nieuwe uitbouw van [gedaagde] is geprojecteerd en het gebied dat onderwerp van de overeenkomst vormde is gearceerd. Ook als in aanmerking wordt genomen dat, zoals [eiser] stelt, de oprit smaller was dan de gesloopte schuur blijkt uit de tekening dat (een deel van) de grond onder de voormalige schuur met oprit deel uit maakt van de bij vorenbedoelde overeenkomst door [gedaagde] van [eiser] gekochte grond. Derhalve is [eiser] niet in het vorenbedoelde tegenbewijs geslaagd en kan de door [gedaagde] bestreden juistheid van de tekening in het midden blijven. 2.4. Op grond van het vorenstaande staat thans tussen partijen vast dat [gedaagde] bij de overeenkomst van 30 oktober 2002 grond heeft gekocht die reeds door verjaring zijn eigendom was geworden. Dit betekent dat het door [gedaagde] gedane beroep op dwaling, op grond van hetgeen in het vonnis van 24 mei 2006 onder 2.5 is overwogen, slaagt en dat de vordering in conventie zal worden afgewezen. 2.5. Bij het tussenvonnis van 22 september 2004 is de in reconventie primair gevorderde verklaring voor recht, waarbij de erfgrens langs de wagenschuur en in het verlengde daarvan naar [straatnaam] loopt, reeds afgewezen. Thans resteert derhalve nog de beslissing op de subsidiaire vordering in reconventie dat de rechtbank op de voet van artikel 5:47 BW de grens bepaalt. Nadat partijen in de gelegenheid waren gesteld zich uit te laten over de loop van de grens langs de door de verjaring verkregen grond heeft de rechtbank bij het tussenvonnis van 24 mei 2006 geoordeeld dat het haar voorkomt dat de grens kan worden getrokken vanaf de oostelijke punt van de verlaagde inrit die is te zien op de foto van de nieuwe situatie (productie 9C bij conclusie na enquête) evenwijdig aan de wagenschuur van [straatnaam] 3 (hierna te noemen: perceel [gemeentenaam], [kadastergegevens perceel A]) eindigend ter hoogte van de achterzijde van de voormalige schuur op het perceel [straatnaam] 5 (hierna te noemen: perceel [gemeentenaam], [kadastergegevens perceel B]). 2.6. Partijen zijn bij laatstgenoemd vonnis in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over het punt waarop thans de achterzijde van die schuur moet worden gesitueerd. [eiser] heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. [gedaagde] heeft bij die gelegenheid aangevoerd dat de voormalige schuur is ingetekend in de kadastrale tekening (de rechtbank leest: het uittreksel van de kadastrale kaart) die als productie 3 bij conclusie van antwoord in conventie tevens van eis in reconventie is overgelegd en voorgesteld een medewerker van het kadaster aan de hand van deze tekening voormeld punt te laten vast te stellen. Uit dit voorstel volgt dat geen onzekerheid bestaat over het punt waarop de achterzijde van de voormalige schuur is gesitueerd, zodat deze niet nader door de rechtbank behoeft te worden bepaald. 2.7. Op grond van het vorenstaande zal de grens langs de grond die [gedaagde] door verjaring heeft verkregen als na te melden worden bepaald en zal de subsidiaire vordering in reconventie aldus worden toegewezen. 2.8. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, de getuigenkosten daaronder begrepen. 3. De beslissing De rechtbank in conventie wijst de vordering af; in reconventie bepaalt de erfgrens tussen het perceel [gemeentenaam], [kadastergegevens perceel A] en het perceel [gemeentenaam], [kadastergegevens perceel B] langs de door [gedaagde] als eigenaar van laatstgenoemd perceel door verjaring verkregen grond van eerstgenoemd perceel als volgt: de grens loopt vanaf de oostelijke punt van de verlaagde inrit die is te zien op de foto van de nieuwe situatie, waarvan een kopie aan dit vonnis is gehecht, evenwijdig aan de wagenschuur van eerstgenoemd perceel eindigend ter hoogte van de achterzijde van de voormalige schuur op laatstgenoemd perceel, die is ingetekend op het uittreksel van de kadastrale kaart waarvan een kopie aan dit vonnis is gehecht; in conventie en reconventie veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] bepaald op € 3.390,- aan salaris van de procureur en € 250,- aan verschotten, waarvan € 205,- aan griffierecht; verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad; wijst het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is gewezen door mr. P.W. van Baal en in het openbaar uitgesproken op 25 oktober 2006.