
Jurisprudentie
AZ1642
Datum uitspraak2006-11-03
Datum gepubliceerd2006-11-07
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 05 / 1282 WRO FEE
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-11-07
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Maastricht
ZaaknummersAWB 05 / 1282 WRO FEE
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 13 oktober 2004 heeft verweerder aan Entre Deux BV bouwvergunning verleend voor het herbouwen van het complex bovenop de bestaande parkeergarage op het perceel A-straat 3-5 te Maastricht. Deze vergunning heeft enkel betrekking op het oprichten van het commerciële deel (winkels en parkeergarage).
Bij dit besluit is tevens vrijstelling verleend op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) in verband met de overschrijding van de maximale diepte en overschrijding van de op de plankaart “Ruimtelijke Karakteristiek”, die onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan, aangegeven “gesloten straatwand/historische rooilijn” ter plaatse van de noordgevel van de Dominicanerkerk als gevolg van het realiseren van de vide tussen de kerk en het Entre Deux-gebouw.
Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar doen maken bij verweerder.
Uitspraak
RECHTBANK MAASTRICHT
Sector Bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 05 / 1282 WRO FEE
Uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
inzake
1. [A],
2. [B],
3. [C],
4. [D],
5. dhr. en mw. [E]
wonende te Maastricht, eisers,
tegen
het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Maastricht (Domein Stadsontwikkeling, Economie en Beheer, Afdeling Bouwtoezicht),
gevestigd te Maastricht, verweerder.
Datum bestreden besluit: 3 mei 2005
Kenmerk: SOG 04-0619 B
Behandeling ter zitting: 11 oktober 2006
1. Ontstaan en loop van de procedure
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 3 mei 2005 heeft verweerder een namens eisers op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingediend bezwaar tegen verweerders besluit van 13 oktober 2004 gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij dit besluit is tevens vrijstelling verleend voor het realiseren van detailhandel op de eerste verdieping in de uitbreiding/nieuwbouw van het complex Entre Deux te Maastricht.
Tegen dit besluit hebben eisers bij schrijven van 23 juni 2005 beroep doen instellen bij deze rechtbank. De gronden van beroep zijn ingediend bij schrijven van de gemachtigde van eisers van 25 juli 2005.
Bij besluit van 11 oktober 2005 (verzonden 13 oktober 2005) heeft verweerder het besluit van 3 mei 2005 gewijzigd in die zin dat vrijstelling is verleend voor het uitoefenen van detailhandel op de verdiepingen.
Bij schrijven van 19 oktober 2005 heeft de gemachtigde van eisers de rechtbank medegedeeld dat eisers zich ook met dit besluit niet kunnen verenigen.
Ingevolge het bepaalde in de artikelen 6:18 en 6:19 van de Awb wordt het beroep derhalve geacht mede te zijn gericht tegen verweerders besluit van 11 oktober 2005.
Bij besluit van 28 maart 2006 (verzonden 3 april 2006) heeft verweerder andermaal een gewijzigde bouwvergunning verleend.
Bij schrijven van 14 april 2006 heeft de gemachtigde van eisers de rechtbank bericht dat het beroep mede moet worden geacht te zijn gericht tegen het besluit van 28 maart 2006.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:26 van de Awb is Entre Deux BV (hierna: vergunninghouder) in de gelegenheid gesteld als partij aan het geding deel te nemen, van welke gelegenheid gebruik is gemaakt.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Awb ingezonden stukken zijn in afschrift aan de gemachtigde van vergunninghouder gezonden.
De inhoud van de gedingstukken wordt als hier herhaald en ingelast beschouwd.
Bij schrijven van 28 augustus 2006 zijn partijen in kennis gesteld van de door de rechtbank geplande behandeling ter zitting op 11 oktober 2006.
Bij schrijven van 7 september 2006 heeft de gemachtigde van eisers verzocht om uitstel van de zitting, welk verzoek door de rechtbank bij schrijven van 8 september 2006 is afgewezen.
Bij schrijven van 21 september 2006 heeft de gemachtigde van eisers andermaal verzocht om uitstel van de behandeling ter zitting, welke verzoek evenmin is gehonoreerd.
Daarop heeft de gemachtigde van eisers de behandelend rechter gewraakt. De wrakingskamer heeft dit verzoek op 5 oktober 2006 behandeld en op diezelfde dag afgewezen.
Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 11 oktober 2006 alwaar eisers noch hun gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mevrouw mr. M.E.J.M. Vorstermans-Rompelberg en ing. J.H.M. Wintraecken, ambtenaren in dienst van verweerders gemeente.
Voor vergunninghouder is verschenen diens gemachtigde mr. drs. K.D. Meersma, advocaat te Amsterdam.
2. Overwegingen
Bij besluit van 13 oktober 2004 heeft verweerder aan Entre Deux BV bouwvergunning verleend voor het herbouwen van het complex bovenop de bestaande parkeergarage op het perceel [A-straat] 3-5 te Maastricht. Deze vergunning heeft enkel betrekking op het oprichten van het commerciële deel (winkels en parkeergarage).
Bij dit besluit is tevens vrijstelling verleend op grond van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) in verband met de overschrijding van de maximale diepte en overschrijding van de op de plankaart “Ruimtelijke Karakteristiek”, die onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan, aangegeven “gesloten straatwand/historische rooilijn” ter plaatse van de noordgevel van de Dominicanerkerk als gevolg van het realiseren van de vide tussen de kerk en het Entre Deux-gebouw.
Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar doen maken bij verweerder.
In het thans bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren ten aanzien van de buitenruimte van eiser sub 1 gegrond verklaard en het bouwplan op dit onderdeel, conform de bij het besluit gevoegde tekening, gewijzigd verleend. Voorts heeft verweerder de bezwaren ten aanzien van de glazen kap gegrond verklaard en het bouwplan op dit onderdeel, conform de bij het besluit gevoegde tekening, gewijzigd verleend. Verder heeft verweerder in het bestreden besluit vrijstelling verleend voor de uitoefening van detailhandel op de verdieping. Voor het overige zijn de bezwaren ongegrond verklaard en is het besluit van 13 oktober 2004 gehandhaafd.
Tegen dit besluit hebben eisers bij schrijven van 23 juni 2005 beroep doen instellen bij deze rechtbank. De gronden van beroep zijn door de gemachtigde van eisers ingediend bij schrijven van 25 juli 2005.
In beroep hebben eisers – samengevat en zakelijk weergegeven – het navolgende naar voren gebracht:
- Niveau 0 en -1 van Pico Bello maken onderdeel uit van het bestreden besluit. Eisers stellen zich op het standpunt dat voor de (sloop- en) bouwwerkzaamheden aan het monument Pico Bello een monumentenvergunning was vereist. Nu deze vergunning niet was afgegeven is ten onrechte een bouwvergunning verleend.
- Het wijzigen van de omgeving van het monument Pico Bello is een verstoring als bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet nu het zicht op het monument wordt ontnomen doordat het monument wordt omgeven door de nieuwbouw van Entre Deux en daarvan zelfs deel gaat uitmaken.
- Volgens eisers is sprake van een vaste verbinding op de nivo’s 1 en 2 met het monument Pico Bello waarvoor eveneens een monumentenvergunning is vereist.
- In het bestreden besluit is plotseling vrijstelling verleend voor detailhandel op de eerste verdieping. Dit is volgens eisers in strijd met het rechtzekerheids- en het zorgvuldigheidsbeginsel. Eisers stellen – onder verwijzing naar de toelichting bij de collegenota d.d. 29.07.2004 dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat deze afwijking steeds zou zijn vermeld. Eisers zijn van mening dat hun en overige belanghebbenden de mogelijkheid is ontnomen bezwaar te maken tegen deze vrijstelling. Volgens eisers dient alsnog de vrijstellingsprocedure gevolgd te worden.
- De verleende vrijstelling is niet compleet nu geen vrijstelling is verleend voor het gebruik van de tweede etage ten behoeve van winkels.
- Het bouwplan is in strijd met artikel 7, tweede lid, sub b, van het bestemmingsplan “Centrum binnenstad”, nu de maximale goothoogte van 16,5 meter en de maximale bouwhoogte van 22 meter worden overschreden.
- Tot slot hebben eisers gesteld dat het bouwproject schade toebrengt aan de muurbloem. Een aantal voorwaarden, zoals voorgesteld door de door verweerder ingeschakelde deskundig Klasberg, ontbreekt bij de bouwvergunning. Met betrekking tot de schade aan de muurbloem hebben eisers een rapport overgelegd dat is opgesteld door Ecologisch Adviesbureau Maes.
Bij besluit van 11 oktober 2005 heeft verweerder het besluit van 3 mei 2005 gewijzigd in die zin dat alsnog vrijstelling is verleend voor het uitoefenen van detailhandel op de verdiepingen, derhalve ook op de tweede verdieping.
Bij schrijven van 19 oktober 2005 heeft de gemachtigde van eisers de rechtbank medegedeeld dat eisers zich ook met dit besluit niet kunnen verenigen. Volgens eisers hebben verweerder en vergunninghouder willens en wetens onjuiste informatie verstrekt nu tijdens de zitting bij de voorzieningenrechter nog was betoogd dat de uitbreiding op de tweede etage binnen de bestemmingsplancontouren van het voormalige Entre Deux-complex zou vallen. Om die reden dient het beroep volgens eisers gegrond verklaard te worden. Volgens eisers heeft geen ruimtelijke onderbouwing plaats gevonden ten aanzien het realiseren van commerciële ruimten op de tweede etage. Derhalve dient alsnog een vrijstellingsprocedure gevolgd te worden.
Bij schrijven van 22 november 2005 hebben eisers een aanvulling op hun beroep doen indienen waarin zij de rechtbank mededelen dat zij er van uitgaan dat de beslissing van 11 oktober 2005 de beslissing van 3 mei 2005 volledig vervangt. Eisers merken op dat in het nieuwe besluit alleen vrijstelling wordt verleend voor het uitoefenen van detailhandel op de tweede verdieping ter plaatse van het gedeelte dat is gelegen buiten de kantoren - de rechtbank neemt aan dat wordt bedoeld: contouren - en dat een aantal elementen van de oude beslissing is weggevallen.
Bij besluit van 8 november 2005 (gepubliceerd in de Maaspost op 7 december 2005) is monumentenvergunning verleend voor het bouwen van een winkelruimte onder het monument Pico Bello. Tegen dit besluit is geen beroep ingesteld.
Nadat de verleende monumentenvergunning onherroepelijk is geworden, heeft verweerder op 28 maart 2006 besloten een gewijzigde bouwvergunning te verlenen voor de herbouw van het commerciële deel van Entre Deux. In het besluit van 28 maart 2006 is het besluit van
3 mei 2005 in zoverre gewijzigd dat thans wordt vermeld dat bouwvergunning wordt verleend met gebruikmaking van de op 8 november 2005 verleende monumenten-vergunning en met gebruikmaking van de op 13 oktober 2004, 3 mei 2005 en 11 oktober 2005 verleende vrijstellingen. Voor het overige blijft het besluit van 3 mei 2005 ongewijzigd gehandhaafd.
Bij schrijven van 14 april 2006 heeft de gemachtigde van eisers de rechtbank bericht dat het beroep mede moet worden geacht te zijn gericht tegen het besluit van 28 maart 2006.
Bij schrijven van 18 april 2006 (verzonden 19 april 2006) heeft de rechtbank de gemachtigde van eisers verzocht om uiterlijk 15 mei aan te geven welke bezwaren eisers hebben ten aanzien van het besluit van 28 maart 2006. Op dit schrijven heeft de gemachtigde van eisers niet gereageerd.
De rechtbank dient, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8:69 van de Awb, te beoordelen of de hiervoor weergegeven beroepsgronden moeten leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
Het besluit van 3 mei 2005 en het besluit van 11 oktober 2005
Ten aanzien van het besluit van 3 mei 2005 hebben eisers onder meer aangevoerd dat een monumentenvergunning was vereist voor het bouwen onder Pico Bello alsmede dat geen vrijstelling is verleend voor detailhandel op de tweede verdieping.
Verweerder heeft bij besluit van 11 oktober 2005 alsnog vrijstelling verleend voor detailhandel op de verdiepingen, derhalve ook voor detailhandel op de tweede verdieping. Voorts is bij besluit van 8 november 2005 een monumentenvergunning verleend voor het bouwen van een winkelruimte onder Pico Bello.
In het besluit van 11 oktober 2005 heeft verweerder vrijstelling verleend voor het uitoefenen van detailhandel op de verdiepingen zonder daarbij expliciet aan te geven dat het besluit van 3 mei 2005 voor het overige ongewijzigd werd gehandhaafd.
Hoewel het zorgvuldiger zou zijn geweest als verweerder die mededeling wel in het besluit zou hebben opgenomen, gaat de rechtbank er van uit - en verweerder heeft ter zitting zulks ook bevestigd - dat het besluit van 11 oktober 2005 is bedoeld als aanvulling op het besluit van 3 mei 2005.
Derhalve dienen beide besluiten gezamenlijk beoordeeld te worden.
Eisers grieven zijn onder meer gericht tegen de wijze waarop verweerder alsnog vrijstelling heeft verleend, aanvankelijk alleen voor detailhandel op de eerste verdieping en nadien ook voor detailhandel op de tweede verdieping.
Eisers zijn van mening dat ter zake eerst een vrijstellingsprocedure dient te worden gevolgd. Door die procedure niet te volgen is eisers de mogelijkheid ontnomen om bezwaar te maken.
De rechtbank overweegt dienaangaande dat blijkens de ruimtelijke onderbouwing binnen het Entre Deux-gebouw detailhandel op de verdiepingen rechtstreeks is toegestaan, terwijl buiten het “oude” Entre Deux-gebouw detailhandel alleen rechtstreeks is toegestaan op de begane grond en, onder voorwaarden, in het souterrain. De detailhandel op de verdiepingen is echter ook in de uitbreiding gepland en om die reden is daarvoor wel vrijstelling vereist.
In de ruimtelijke onderbouwing wordt op pagina 5 een beschrijving van het bouwplan gegeven waarbij de detailhandel op de verdiepingen niet wordt genoemd. Op pagina 12 wordt echter wel expliciet vermeld dat detailhandel is voorzien op de verdiepingen, waarbij tevens is aangegeven dat die detailhandel alleen rechtstreeks is toegestaan op de begane grond en, onder voorwaarden, in het souterrain. Daarbij is tevens aangegeven dat artikel 9 van het bestemmingsplan Centrum-Binnenstad de mogelijkheid biedt om onder voorwaarden vrijstelling te verlenen voor vestiging van detailhandel op de verdiepingen. Dit zelfde staat vermeld in het verslag van de inspraak- en informatiebijeenkomst van 4 november 2003, dat als bijlage bij de ruimtelijke onderbouwing is gevoegd en daarvan deel uitmaakt. Deze ruimtelijke onderbouwing is ook overgelegd bij Gedeputeerde Staten bij de aanvraag van de verklaring van geen bezwaar. De rechtbank is van oordeel dat verweerder alsnog vrijstelling heeft kunnen verlenen zonder opnieuw een vrijstellingsprocedure te voeren. De rechtbank vermag niet in te zien op welke wijze eisers hierdoor zouden zijn benadeeld, nu zij zich enkel op het standpunt hebben gesteld dat een vrijstellingsprocedure gevoerd had moeten worden zodat zij hun bezwaren kenbaar hadden kunnen maken, maar zij nimmer hebben aangegeven welke inhoudelijke bezwaren zij tegen de verleende vrijstellingen hebben. Het had op de weg van eisers gelegen om die bezwaren - voor zover die bestaan - in ieder geval kenbaar te maken. De rechtbank voegt daar nog aan toe dat zij - anders dan eisers - van oordeel is dat geen sprake is van onjuiste informatiever-strekking aan omwonenden. Zoals uit het hiervoor reeds genoemde verslag van de inspraak-bijeenkomst blijkt, is slechts medegedeeld dat detailhandel op de verdiepingen rechtstreeks mogelijk was voor zover dit zou plaatsvinden binnen de contouren van het “oude” Entre Deux-gebouw.
Deze grief van eisers treft dan ook geen doel.
Eisers hebben zich voorts op het standpunt gesteld dat de bouwvergunning niet verleend had mogen worden omdat de benodigde monumentenvergunningen niet zijn verleend. Volgens eisers is een monumentenvergunning vereist voor het onderkelderen van Pico Bello, als ook voor het wijzigen van de omgeving van Pico Bello en het tot stand brengen van een vaste verbinding tussen Pico Bello en het Entre Deux-gebouw.
Blijkens de stukken is tussen partijen niet langer in geschil dat de werkzaamheden met betrekking tot de onderkeldering van Pico Bello onderdeel uitmaken van de bij besluit van 13 oktober 2004 verleende bouwvergunning. Evenmin is tussen partijen in geschil dat voor deze werkzaamheden een monumentenvergunning is vereist. Deze vergunning is door vergunninghouder alsnog aangevraagd en bij besluit van 8 november 2005 door verweerder verleend. Tegen het besluit van 8 november 2005 is geen beroep ingesteld zodat deze vergunning onherroepelijk is geworden.
Hoewel terecht opgeworpen, is het belang van deze grief van eisers met het besluit van
8 november 2005 dan ook komen te vervallen.
Met betrekking tot het aanbrengen van een vaste verbinding tussen Pico Bello en het Entre Deux-gebouw is volgens verweerder bij het besluit van 13 oktober 2004 enkel het aanbrengen van een verbinding vanuit Entre Deux vergund. Het aanbrengen van een verbinding aan Pico Bello zal bij afzonderlijk besluit worden vergund.
Dit standpunt is, gelet op de betrokken bouwtekeningen, niet onjuist.
Eisers hebben voorts gesteld dat een monumentenvergunning is vereist omdat met het onderhavige bouwplan de omgeving van Pico Bello wordt gewijzigd waarbij die omgeving volgens eisers wordt verstoord.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 maart 2006 (www.rechtspraak.nl- LJN-nummer AV5063) overweegt de rechtbank dat uit artikel 11, tweede lid, aanhef en onder a, van de Monumentenwet niet kan worden afgeleid dat een monumentenvergunning ook is vereist in geval van nieuwbouw van een gebouw, dat uit de aard van de zaak geen beschermd monument is, op de enkele grond dat dit gebouw mogelijk afbreuk doet aan de omgeving van een naastgelegen monument.
Het begrip “verstoren” ziet blijkens de parlementaire geschiedenis op een situatie die zich met name bij archeologische vondsten kan voordoen. Van een dergelijke situatie is in het onderhavige geval geen sprake.
Gelet op het voorgaande kan deze grief van eisers niet slagen.
Verder hebben eisers aangevoerd dat het bouwplan in strijd is met artikel 7, tweede lid, sub b van de planvoorschriften nu de maximale goothoogte van 16,5 meter en de maximale bouwhoogte van 22 meter worden overschreden.
Naar de rechtbank begrijpt, heeft deze grief betrekking op het deel van het bouwplan dat betrekking heeft op de woningen. Deze maken echter geen onderdeel uit van de thans ter beoordeling voorliggende bouwvergunning.
Reeds hierom treft deze grief geen doel. De rechtbank voegt daar aan toe dat blijkens de bouwtekeningen en uitgaande van de in het bestemmingsplan omschreven wijze van meten geen sprake is van een overschrijding van de in de planvoorschriften opgenomen maximale hoogte.
Tot slot hebben eisers gesteld dat het bouwproject schade toebrengt aan de muurbloem. Een aantal voorwaarden dat is voorgesteld door de door verweerder ingeschakelde deskundige Klasberg, ontbreekt bij de bouwvergunning. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben eisers een rapport van ecologisch Adviesbureau Maes overgelegd. Eisers zijn in het kader van deze grief ook nog ingegaan op de sloopwerkzaamheden. De sloopwerkzaamheden zal de rechtbank echter buiten beschouwing laten nu de sloopwerkzaamheden niet op basis van de thans aan de orde zijnde vergunning zijn verricht.
Blijkens het door eisers overgelegde rapport zijn ten gevolge van de bouwactiviteiten recent enkele exemplaren van de muurbloem beschadigd of afgestorven door materieel dat tegen de muur is geplaatst. In het rapport wordt dan ook met name geadviseerd tot goede afscherming. Niet duidelijk is of die beschadiging heeft plaatsgevonden in het kader van de sloopwerkzaamheden of in het kader van de bouwwerkzaamheden.
Met betrekking tot bouwstof wordt in het rapport gesteld dat, ofschoon bouwstof wellicht ongunstig kan zijn voor de vegetatie, het niet waarschijnlijk is dat het ernstige gevolgen zal hebben voor de muurbegroeiing of de beschermde soorten. Ook voor wat betreft de lichttoetreding zal het bouwplan volgens het rapport geen bezwaar opleveren voor de muurvegetatie.
Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de voorwaarden met betrekking tot de muurbloem weliswaar niet expliciet in de vergunning zijn opgenomen, maar dat in de voorwaarden bij de vergunning wel is opgenomen dat rekening gehouden dient te worden met de omgeving. Dit is volgens verweerder verder uitgewerkt in de werkoverleggen die hebben plaatsgevonden. Verweerder heeft daar aan toegevoegd dat de door Klasberg genoemde voorwaarden deel uitmaken van de ruimtelijke onderbouwing en dat de ruimtelijke onderbouwing onderdeel uitmaakt van de verleende vergunning. Volgens verweerder is tijdens de werkoverleggen ook daadwerkelijk de hand gehouden aan de door Klasberg genoemde voorwaarden.
Ter zitting heeft verweerder foto’s getoond van de muurbloem, welke foto’s zijn gemaakt op 11 mei 2006. Blijkens die foto’s verkeerde de muurbloem op dat moment, toen de werkzaamheden zich reeds in een vergevorderd stadium bevonden, in goede staat. Verweerder heeft voorts verklaard dat de muurbloem zich zelfs heeft vermeerderd.
Gelet op de stand van de bouwwerkzaamheden ten tijde hier in geding, waarbij vastgesteld kan worden dat de bouwwerkzaamheden geen negatieve gevolgen voor de muurbloem hebben gehad, kan ook deze grief van eisers niet slagen.
Het besluit van 28 maart 2006
Bij schrijven van 14 april 2006 heeft de gemachtigde van eisers de rechtbank bericht dat het beroep mede moet worden geacht te zijn gericht tegen het besluit van 28 maart 2006.
Bij schrijven van 18 april 2006 heeft de rechtbank de gemachtigde van eisers verzocht om uiterlijk 15 mei 2006 aan te geven welke bezwaren eisers hebben ten aanzien van het besluit van 28 maart 2006. Op dit schrijven van de rechtbank is van de zijde van eisers niet meer gereageerd.
De rechtbank begrijpt hieruit dat, buiten de grieven die reeds in beroep tegen de besluiten van 3 mei 2005 en 11 oktober 2005 zijn aangevoerd, geen nieuwe grieven tegen het besluit van 28 maart 2006 zijn gericht.
De grieven, zoals aangevoerd tegen de besluiten van 3 mei 2005 en 11 oktober 2005, treffen – zoals hiervoor reeds overwogen – geen doel. Derhalve dient ook het beroep tegen het besluit van 28 maart 2006 ongegrond te worden verklaard.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat het besluit van 3 mei 2005 niet volledig was voor wat betreft de verleende vrijstellingen en dat ten tijde van dit besluit nog geen monumentenvergunning was verleend. Nu verweerder naar aanleiding van het door eisers ingestelde beroep met de vervolgbesluiten de aan het besluit van 3 mei 2005 klevende gebreken heeft hersteld, dient geoordeeld te worden dat verweerder op die punten aan eisers is tegemoet gekomen. De rechtbank acht dan ook termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de kosten, die eisers in verband met de behandeling van het onderhavige beroep bij de rechtbank redelijkerwijs hebben moeten maken.
Het bedrag van de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand wordt daarbij vastgesteld overeenkomstig het tarief, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
De rechtbank kent ter zake van de verrichte proceshandelingen één punt met een waarde van € 322,-- toe voor de indiening van het beroepschrift en bepaalt het gewicht van de zaak, gelet op de aard en de inhoud van het geschil op gemiddeld (wegingsfactor 1). Het te vergoeden bedrag voor verleende rechtsbijstand bedraagt derhalve 1 x € 322,-- = € 322,--.
3. Beslissing
De rechtbank Maastricht:
1. verklaart het beroep ongegrond;
2. veroordeelt verweerder tot vergoeding van de kosten van de onderhavige procedure bij de rechtbank, aan de zijde van eisers begroot op € 322,-- (zijnde de kosten van rechtsbijstand), te vergoeden door de gemeente Maastricht aan eisers;
3. bepaalt dat voormelde rechtspersoon aan eisers het door deze voor de onderhavige procedure gestorte griffierecht ad € 138,-- volledig vergoedt;
Aldus gedaan door mr. T.E.A. Willemsen in tegenwoordigheid van mr. E.B.A. Ferwerda als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 november 2006 door mr. Willemsen voornoemd in tegenwoordigheid van voornoemde griffier.
w.g. E. Ferwerda w.g. Willemsen
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden: 3 november 2006
Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 39 van de Wet op de Raad van State juncto artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onver¬wijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.