Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AZ1636

Datum uitspraak2006-10-27
Datum gepubliceerd2006-11-07
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
ZaaknummersAwb 06/213
Statusgepubliceerd


Indicatie

Sollicititatieplicht WW; betrokkene ouder dan 57,5 jaar


Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT Sector Bestuursrecht procedurenummer: AWB 06/213 uitspraak van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken inzake [XXX] wonende te Sliedrecht, eiser, tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringinstituut werknemersverzekeringen, verweerder, gemachtigde: H. Konings, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. 1. Ontstaan en loop van het geding Verweerder heeft bij besluit van 12 oktober 2005 eisers uitkering krachtens de Werkloosheidswet (WW) met ingang van 12 september 2005 verlaagd met 20% gedurende 16 weken wegens onvoldoende sollicitatieactiviteiten in de periode van 15 augustus 2005 tot en met 11 september 2005. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 21 oktober 2005 bezwaar gemaakt bij verweerder. Bij besluit van 24 januari 2006 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 7 februari 2006, ingekomen op 8 februari 2006, beroep ingesteld bij de Rechtbank Dordrecht. De zaak is op 20 september 2006 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld. Eiser is in persoon verschenen. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. 2. Overwegingen 2.1 Wettelijk kader Artikel 24, eerste lid, onderdeel b, ten eerste, van de WW bepaalt dat de werknemer voorkomt dat hij werkloos blijft doordat hij in onvoldoende mate tracht passende arbeid te verkrijgen. Indien de betrokkene niet voldoet aan de in artikel 24, eerste lid, onderdeel b, ten eerste, van de WW neergelegde verplichting, dient ingevolge artikel 27, derde lid, van de WW het UWV bij wijze van maatregel de uitkering tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk te weigeren. Artikel 27, vierde lid, van de WW bepaalt dat die maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging en de mate waarin de werknemer de gedraging verweten kan worden. Van het opleggen van een maatregel wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Krachtens artikel 27, achtste lid, van de WW zijn voor die afstemming nadere regels gegeven in het Maatregelenbesluit UWV (Stcrt. 2004, 163). Uit de bijlage en artikel 6, eerste lid, van dat besluit volgt dat bij het niet of niet behoorlijk nakomen van de in artikel 24, eerste lid, onderdeel b, ten eerste, van de WW neergelegde verplichting de maatregel een korting van 20% gedurende 16 weken inhoudt. In afwijking daarvan bedraagt ingevolge artikel 6, tweede lid, van dat besluit de korting 10% indien de mate van verwijtbaarheid van de gedraging of de nalatigheid van de verzekerde daartoe aanleiding geeft. Artikel 27, zesde lid, van de WW bepaalt dat het UWV kan besluiten van het opleggen van een maatregel af te zien indien daarvoor dringende redenen zijn. 2.2 Het bestreden besluit Aan de handhaving van de maatregel ligt ten grondslag dat eiser onvoldoende heeft gesolliciteerd in de periode van 15 augustus 2005 tot en met 11 september 2005. Verweerder heeft in de door eiser aangegeven omstandigheden geen aanleiding gezien te oordelen dat in dit geval geen sprake is van onvoldoende solliciteren of dat het onvoldoende solliciteren eiser niet of verminderd moet worden toegerekend. 2.3 Standpunt van eiser Eiser meent dat de invulling die door verweerder aan de sollicitatieverplichting wordt gegeven, niet is terug te voeren op een wettelijke bepaling. Eiser wijst erop dat, indien hij de sollicitatiebrief die verweerder in de in geding zijnde periode buiten beschouwing heeft gelaten twee dagen later had gedateerd, hij wel aan zijn de verplichting zou hebben voldaan. Eiser wijst verder op zijn bijzondere situatie en op diverse andere activiteiten die hij heeft ontplooid om aan werk te komen. 2.4 Beoordeling door de rechtbank Eiser, geboren [in] 1945, ontvangt vanaf 1 maart 2004 een WW-uitkering. Eerder werkte hij bij Heijmans IBC Vastgoedontwikkeling B.V. als projectdirecteur. Er geldt voor eiser, op grond van de wijziging van de Regeling vrijstelling verplichtingen WW van 25 mei 2004 (Stcrt. 2004, 97), geen vrijstelling van de sollicitatieplicht op de grond dat hij ouder is dan 57,5 jaar. In het Besluit sollicitatieplicht werknemers WW (Stcrt. 1998, 22) heeft verweerder bij wijze van beleidsregel vastgelegd welke activiteiten een werknemer die in aanmerking komt voor een WW-uitkering, daartoe minimaal dient te ontplooien. Van de werknemer wordt verwacht dat hij minimaal één concrete sollicitatieactiviteit per week verricht. De beoordeling of de werknemer aan zijn sollicitatieverplichting heeft voldaan, vindt per vier weken plaats aan de hand van de sollicitatieactiviteiten die door de betrokkene zijn aangegeven op de zogenoemde werkbriefjes. De vier weken waarover de beoordeling plaatsvindt, staan vermeld op het desbetreffende werkbriefje en betreffen de desbetreffende uitkeringsperiode. Het is vaste jurisprudentie dat de verplichting om ten minste één keer in de week te solliciteren, zoals die is neergelegd in het Besluit sollicitatieplicht werknemers WW, een niet kennelijk onredelijke minimumnorm is. De rechtbank is verder van oordeel dat eiser, op grond van ter gelegenheid van de uitkeringsaanvraag verstrekte informatie, redelijkerwijs bekend had kunnen zijn met de invulling die verweerder aan de sollicitatieplicht geeft. Het is tevens vaste jurisprudentie dat bij het niet voldoen aan de minimumnorm van vier sollicitatieactiviteiten per uitkeringsperiode, in beginsel is voldaan aan het vereiste causaal verband tussen onvoldoende solliciteren en het voortduren van de werkloosheid. Voorondersteld mag immers worden dat bij het verrichten van voldoende sollicitatieactiviteiten de kans toeneemt dat arbeid wordt verkregen. Niet is echter uitgesloten dat moet worden aangenomen dat de hiervoor weergegeven vooronderstelling, gelet op de persoon en diens positie op de arbeidsmarkt, voor een betrokkene niet opgaat. In zo'n uitzonderlijke situatie kan niet worden geoordeeld dat de betrokkene de verplichting van artikel 24, eerste lid, sub b, ten eerste, van de WW niet is nagekomen, omdat de vooronderstelling in dat geval nog slechts een hypothetisch karakter heeft. Eiser heeft voor de in het geding zijnde uitkeringsperiode op het werkbriefje vier sollicitatieactiviteiten vermeld. Hiervan heeft verweerder er één buiten aanmerking gelaten omdat deze op de voorgaande uitkeringsperiode betrekking had. De rechtbank overweegt dat eiser, nu onlangs de vrijstelling van de sollicitatieplicht voor WW-gerechtigden van 57,5 jaar en ouder is komen te vervallen, een van de eersten is in die leeftijdscategorie van wie verweerder de inspanningen om werk te vinden dient te beoordelen. Dat bij een leeftijd boven 57,5 jaar de kans dat arbeid wordt verkregen minder groot is, staat vast. De rechtbank acht voorts eisers betoog plausibel dat, nu eiser op een hoog niveau werkzaam is geweest, werkgevers hem te kennen hebben gegeven dat hij niet in aanmerking komt voor laaggeschoold werk. Naar het oordeel van de rechtbank maken echter eisers leeftijd en het gegeven dat bij binnen een specifieke branche in een managementfunctie werkzaam is geweest, niet dat zijn persoonlijke omstandigheden en positie op de arbeidsmarkt zodanig uitzonderlijk zijn, dat ingeval hij vier concrete sollicitaties in de betrokken uitkeringsperiode had verricht, de kans op werkloosheid niet was verkleind. Zoals eiser ter zitting heeft verklaard zijn er voor hem, ondanks zijn leeftijd en specialistische werkervaring, nog mogelijkheden op de arbeidsmarkt. Verweerder heeft derhalve terecht geconcludeerd dat eiser niet zijn verplichting ingevolge artikel 24, eerste lid, sub b, ten eerste, van de WW is nagekomen. Gelet op die conclusie en het bepaalde in artikel 27, derde lid, van de WW, diende verweerder eiser een maatregel op te leggen, tenzij het niet nakomen van de sollicitatieverplichting eiser niet of niet in overwegende mate kon worden verweten. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de mogelijkheden om naar passende arbeid te solliciteren in de betrokken periode zodanig gering waren dat hem niet kan worden verweten niet aan de gestelde minimumnorm van vier concrete sollicitaties in de betrokken uitkeringsperiode te hebben voldaan. Eiser had immers ook naar freelance-werk kunnen solliciteren, waar volgens eiser mogelijkheden voor hem liggen, bijvoorbeeld door zich bij intermediairs voor managementfuncties aan te melden. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van omstandigheden die maken dat eiser het niet nakomen van zijn sollicitatieverplichting in de in het geding zijnde periode niet kan worden toegerekend. Buiten kijf staat dat eiser er al het mogelijke aan heeft gedaan om weer aan de slag te komen, nu hij bij zijn reïntegratie begeleiding heeft gezocht, zich tevens oriënteert op werkzaamheden als zelfstandige en voorts op eigen kosten een opleiding is gaan volgen die zijn mogelijkheden moet vergroten. Dit maakt echter niet dat het niet kunnen aanwijzen van vier concrete sollicitatieactiviteiten in de betrokken uitkeringsperiode verschoonbaar is, te meer niet nu eiser deze initiatieven al geruime tijd voor de periode in geding had ontplooid. Voorts kan in de omstandigheid dat eiser in de in het geding zijnde uitkeringsperiode en de daaraan voorafgaande uitkeringsperiode tezamen genomen wel aan de minimumverplichting heeft voldaan, geen aanleiding worden gevonden voor het oordeel dat het te weinig solliciteren in de in het geding zijnde uitkeringperiode eiser niet of in verminderde mate kan worden verweten, nu het gaat om een minimumverplichting in vier weken. Het in aanmerking nemen van een sollicitatieactiviteit over een eerdere uitkeringsperiode zou hieraan afbreuk doen. Gesteld noch gebleken is dat zich dringende redenen in eisers geval voordoen als bedoeld in artikel 27, zesde lid, van de WW. Verweerder heeft dan ook terecht de korting op eisers WW-uitkering met 20% gedurende 16 weken gehandhaafd. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Gelet op het vorenstaande besluit de rechtbank als volgt. 3. Beslissing De rechtbank Dordrecht - verklaart het beroep ongegrond. Aldus gegeven door mr. M.A.C. Prins, rechter, en door deze en mr. M. Lammerse, griffier, ondertekend. De griffier, De rechter, Uitgesproken in het openbaar op: 27 oktober 2006 Afschrift verzonden op: 27 oktober 2006 Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan een belanghebbende beroep instellen. Het instellen van het beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht, binnen zes weken na dagtekening van verzending van deze uitspraak.